text
stringlengths
171
636k
id
stringlengths
28
67
subcorpus
stringclasses
7 values
Belangrijke juridische mededeling Conclusie van advocaat-generaal Tesauro van 14 maart 1989. - MICHEL GEORGES TEGEN OFFICE NATIONAL D'ALLOCATIONS FAMILIALES POUR TRAVAILLEURS SALARIES. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DU TRAVAIL DE DINANT - BELGIE. - SOCIALE ZEKERHEID - VERORDENING NR. 1408/71 - KINDERBIJSLAGEN VOOR WERKNEMERS. - ZAAK 24/88. Jurisprudentie 1989 bladzijde 01905 Conclusie van de advocaat generaal ++++Mijnheer de President, mijne heren Rechters, 1 . In deze zaak moet het Hof zich wederom bij wijze van prejudiciële beslissing uitspreken over de rechtssituatie die ontstaat uit de correlatie tussen de artikelen 73 en 76 van verordening nr . 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ) ( hierna : de verordening ). 2 . Het wezenlijke onderscheid tussen de feitelijke situatie in het geding dat bij het verwijzende gerecht, de arbeidsrechtbank te Dinant, aanhangig is, en de zaken waarover het Hof in eerdere arresten uitspraak heeft gedaan ( 1 ), is hierin gelegen, dat verzoeker, die in het hoofdgeding de toepassing van artikel 76 probeert te voorkomen of te beperken, zelf twee soorten werkzaamheden heeft uitgeoefend : 1 ) als werknemer op het grondgebied van een Lid-Staat, namelijk Frankrijk, en 2 ) als zelfstandige in de Lid-Staat waar zijn gezinsleden wonen, namelijk België . Zoals bekend, ging het in de andere zaken die het Hof zijn voorgelegd, voor de toepassing van het in artikel 76 neergelegde anti-cumulatievoorschrift om werkzaamheden die werden uitgeoefend door een gezinslid dat in een andere staat woonde dan de staat op het grondgebied waarvan de werknemer zijn eigen werkzaamheid uitoefende . 3 . Om te begrijpen waarom de arbeidsrechtbank te Dinant een prejudiciële vraag heeft gesteld, waarbij tussen drie oplossingen moet worden gekozen, moet eerst kort worden stilgestaan bij de feiten . 4 . Verzoeker, van Belgische nationaliteit, werkt in loondienst in Frankrijk, en is daarnaast tegelijkertijd ook als zelfstandige werkzaam in België . Zijn gezin woont in België . De kinderbijslag voor zijn gezinsleden werd hem ingevolge artikel 73, lid 2, in België betaald door het Belgische bevoegde orgaan, de Rijksdient voor kinderbijslag voor werknemers ( hierna : de Rijksdienst ), voor rekening van het Franse orgaan ( de feiten dateren van vóór het arrest van 15 januari 1986 in zaak 41/84, Pinna, Jurispr . 1986, blz . 1, en de bij dat arrest vastgestelde ongeldigheid is in casu ook niet relevant ). Bij een controle in 1982 bleek dat verzoeker van 1977 tot 1982 - in België - als zelfstandige had gewerkt en uit dien hoofde voor dat tijdvak kinderbijslag had ontvangen van het Belgische orgaan voor de sociale zekerheid voor zelfstandigen, de sociale-verzekeringskas voor zelfstandigen "Les travailleurs indépendants de Belgique ". De Rijksdienst stelde zich op het standpunt, dat door deze dubbele werkzaamheden was voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 76 van verordening nr . 1408/71 voorziene schorsing van het recht op krachtens artikel 73 of 74 verschuldigde gezins - of kinderbijslagen ( in casu de voor rekening van het Franse orgaan door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers betaalde uitkeringen ), en besloot derhalve : - dat de kinderbijslag verzoeker in het vervolg zou worden betaald door het Belgische orgaan voor de sociale zekerheid voor zelfstandigen; - dat, aangezien onder de Belgische sociale-zekerheidsregeling de kinderbijslag voor werknemers hoger is dan die voor zelfstandigen en verzoeker bijgevolg meer had ontvangen dan hem verschuldigd was, het aldus onverschuldigd betaalde zou worden teruggevorderd . Verzoeker kwam tegen dat besluit op voor de arbeidsrechtbank te Dinant, op grond, onder meer, dat de Rijksdienst aan artikel 76 een verkeerde uitlegging had gegeven, en dat hij in geen geval de bedragen behoefde terug te betalen, die door de Rijksdienst als onverschuldigd betaald werden teruggevorderd . In die omstandigheden heeft de verwijzende rechter navolgende prejudiciële vraag gesteld : "Wanneer een Belgische werknemer die met zijn gezin, waartoe kinderen behoren voor wie recht op gezinsbijslagen bestaat, in België woont, op het grondgebied van een andere Lid-Staat ( Frankrijk ) arbeid in loondienst verricht en tegelijkertijd in het land waar hij woont nevenwerkzaamheden als zelfstandige uitoefent, en wanneer de gezinsbijslagen die hij in het land van zijn woonplaats uit hoofde van werkzaamheden als zelfstandige ontvangt, minder gunstig blijken te zijn dan die welke hij uit hoofde van arbeid in loondienst in de andere Lid-Staat zou kunnen ontvangen, moeten de ( destijds geldende ) prioriteits - en anti-cumulatiebepalingen van respectievelijk artikel 73 en artikel 76 van verordening nr . 1408/71 dan aldus worden uitgelegd, dat - een recht op kinderbijslag ten laste van de andere Lid-Staat ( staat van tewerkstelling ) bestaat, - het recht ten laste van de staat van woonplaats prioriteit heeft, - het recht dat in de staat van tewerkstelling bestaat, slechts wordt geschorst ten belope van het bedrag dat voor dezelfde periode en voor dezelfde gezinsleden in de staat van woonplaats is ontvangen ...?" 5 . Alvorens op de vraag in te gaan, acht ik het wenselijk twee aspecten te belichten die mij bij het onderzoek van het dossier zijn opgevallen en die niet zonder belang zijn . In de eerste plaats heeft de Belgische regering er op geattendeerd, dat de Belgische regeling met ingang van 1 juli 1982 is gewijzigd, in dier voege dat de werknemer die enkel nevenwerkzaamheden als zelfstandige uitoefent, uit dien hoofde niet langer recht heeft op kinderbijslag . Zij merkt evenwel op, dat de prejudiciële vraag relevant blijft, wanneer door de zelfstandige beroepswerkzaamheden als hoofdberoep worden uitgeoefend of wanneer een ander als zelfstandige werkt en volledig bijdrageplichtig is in het land van de woonplaats . In de tweede plaats volgt uit de verwijzingsbeschikking van de arbeidsrechtbank te Dinant en uit de opmerkingen van de Rijksdienst, dat reeds gelijkaardige gevallen aan de Belgische gerechten zijn voorgelegd . Met name in de zaak Donnay en Marchand/Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers heeft de verwijzende arbeidsrechtbank bij vonnis van 4 december 1981, dat na verzet op 28 juni 1985 is bevestigd ( deze zaak is op dit moment hangende voor het Arbeidshof te Luik na een op 21 augustus 1985 ingesteld beroep ), in een gelijkaardige zaak beslist dat de betrokkene recht had op het verschil tussen het bedrag van de kinderbijslag die was betaald uit hoofde van zijn zelfstandige beroepsactiviteiten, en de kinderbijslag die verschuldigd was uit hoofde van zijn werkzaamheden in loondienst . In die zaak achtte de arbeidsrechtbank te Dinant het evenwel niet dienstig de zaak ter prejudiciële beslissing te verwijzen naar het Hof . In de zaak Lepoivre, die aanhangig is bij de arbeidsrechtbank te Brussel, lijkt het om een identieke situatie te gaan . De Rijksdienst heeft er in zijn opmerkingen op gewezen, dat Frankrijk zich niettegenstaande die rechterlijke uitspraken niet bereid heeft verklaard om het verschil tussen die twee bedragen te betalen . 6 . Wat nu de prejudiciële vragen betreft, kan ik mij onmiddellijk akkoord verklaren met het antwoord dat de Belgische en de Nederlandse regering alsmede de Commissie in hun respectieve opmerkingen in overweging hebben gegeven . Ik ben inderdaad van mening, dat in een geval als het onderhavige de betaling van de uitkeringen die ingevolge de artikelen 73 en 74 verschuldigd zijn, slechts moet worden geschorst tot het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard die daadwerkelijk worden betaald in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen . 7 . Het lijkt mij echter niet - en op dit punt ben ik het met de verwijzende rechter en met de opmerkingen van de Belgische regering en van de Rijksdienst eens, en niet met de, overigens bijzonder povere, argumentatie van de Commissie - dat deze oplossing automatisch voortvloeit uit het arrest van 23 april 1986 in de zaak Ferraioli ( zaak 153/84, Jurispr . 1986, blz . 1401 ). 8 . In casu draait het probleem mijns inziens eigenlijk om de vraag, welke kinderbijslag in een geval als het onderhavige verschuldigd is en door welke Lid-Staat zij wordt gedragen . 9 . Wanneer men het probleem zo stelt, blijkt duidelijk, dat de door het Hof in de zaak Ferraioli gegeven oplossing weliswaar nuttige aanwijzingen geeft voor de ratio decidendi van het Hof, maar niet een zonder meer bruikbaar antwoord oplevert voor de oplossing van de onderhavige zaak . De lering die men uit het antwoord in het arrest Ferraioli kan trekken, wordt in feite bepaald door de feiten naar aanleiding waarvan de verwijzende rechter de prejudiciële vraag had gesteld en die het Hof zelf gedetailleerd in zijn arrest heeft weergegeven . In de zaak Ferraioli oefende de echtgenote van de werknemer die uit hoofde van zijn werkzaamheden in de staat van tewerkstelling aanspraak had op de in artikel 73 bedoelde uitkeringen, beroepswerkzaamheden uit in de staat waar de gezinsleden woonden, doch voor de kinderen ontving zij geen kinderbijslag, omdat niet was voldaan aan alle voorwaarden die in de wetgeving van de Lid-Staat van de woonplaats voor de toekenning van die bijslag werden gesteld . 10 . In de onderhavige zaak is de situatie daarentegen in zoverre anders, dat het om te beginnen om een volledig Belgische keuze tussen uitkeringen gaat, die uiteindelijk echter Frans-Belgische verwikkelingen kan hebben . Duidelijker gezegd, volgens mij moet het Hof drie vragen oplossen . Een : moet de kinderbijslag worden betaald door het Belgische sociale-zekerheidsorgaan voor zelfstandigen ( de stelling van de Rijksdienst ), dan wel, krachtens artikel 73 van de verordening, door het Belgische sociale-zekerheidsorgaan voor werknemers, in welk geval dit geschiedt voor rekening van het Franse orgaan? Twee : zo het antwoord op de eerste vraag luidt, dat de kinderbijslag moet worden betaald door het bevoegde orgaan voor de zelfstandigen, en zo het bedrag van die bijslag lager is dan het bedrag van de kinderbijslag voor loontrekkenden, heeft de werknemer dan recht op aanvullende uitkeringen ten belope van het verschil tussen beide bedragen? Drie : indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, ten laste van wie worden de aanvullende uitkeringen dan betaald? Bij het onderzoek van dit probleem biedt de rechtspraak van het Hof, en onder meer, doch niet alleen, het arrest Ferraioli een zeker houvast . De eerste vraag : welk sociaal-verzekeringsorgaan moet de kinderbijslag betalen? 11 . Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de draagwijdte die men aan artikel 76 wenst te geven . Meer bepaald : is deze bepaling alleen van toepassing wanneer de werkzaamheden worden verricht in de staat waar het gezin woont, en wel door een gezinslid van de in een andere Lid-Staat tewerkgestelde werknemer, of is zij ook van toepassing wanneer, zoals in het onderhavige geval, de werknemer zelf een tweede beroepswerkzaamheid verricht? 12 . Ik zie geen argumenten ten gunste van de eerste, beperkte mogelijkheid van dit alternatief . De bewoordingen van artikel 76 lenen zich absoluut niet voor een dergelijke interpretatie . Nog afgezien van zuiver letterlijke overwegingen is het de "raison d' être" zelf van artikel 76 - dat een anti-cumuluatievoorschrift is en blijft - op grond waarvan de betaling van de gezins - of kinderbijslagen die krachtens artikel 73 of artikel 74 verschuldigd zijn, ook moet worden geschorst wanneer het de werknemer zelf is die in de staat van de woonplaats een tweede werkzaamheid uitoefent . Maar - en hier biedt de rechtspraak van het Hof hulp - die bepaling is alleen van toepassing in de door het Hof bepaalde voorwaarden : inzonderheid moeten in de Lid-Staat van de woonplaats daadwerkelijk, en niet alleen potentieel, kinderbijslagen worden betaald ( zie inzonderheid de arresten Ferraioli en Salzano ). 13 . Hieruit volgt dat de betaling van de krachtens artikel 73 verschuldigde kinderbijslag wordt geschorst, voor zover aan de voorwaarden van artikel 76 is voldaan, dat wil zeggen voor zover in de staat van de woonplaats uit hoofde van de aldaar verrichte werkzaamheden daadwerkelijk kinderbijslagen worden betaald ( en dat schijnt in de onderhavige zaak het geval te zijn ). Verder volgt hieruit, dat die kinderbijslagen de werknemer moeten worden betaald uit hoofde van zijn werkzaamheden in de woonstaat, en dus, in een geval als het onderhavige, door het sociale-zekerheidsorgaan voor de zelfstandigen . De tweede vraag : is een aanvullende uitkering verschuldigd, wanneer de hoogte van de beide soorten kinderbijslagen verschilt? 14 . Het antwoord op die vraag is af te leiden uit het door het Hof bij herhaling bevestigde beginsel, dat de door artikel 51 EEG-Verdrag nagestreefde doelstelling : de totstandbrenging van het vrije verkeer van werknemers dient te worden geëerbiedigd . In dit verband zij inzonderheid gewezen op 's Hofs rechtspraak in de arresten Laterza, Kromhout en Ferraioli . Enerzijds heeft het Hof in de zaak Laterza uitdrukkelijk verklaard, dat "de in verordening nr . 1408/71 vastgestelde en uitgewerkte regels ter cooerdinatie van de wettelijke regelingen van de Lid-Staten, immers ( berusten ) op het in de zevende en de achtste overweging van de verordening neergelegde algemene beginsel, dat voornoemde regels de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, alle uitkeringen waarop in de verschillende Lid-Staten recht is verkregen, moeten waarborgen, tot ten hoogste de uitkering die door één van deze Lid-Staten verschuldigd zou zijn" ( r.o . 8 ). In de zaak Kromhout heeft het Hof eveneens beslist, dat "wanneer dus het bedrag van de uitkeringen waarvan de betaling is geschorst, hoger is dan dat van de uitkeringen die op grond van de uitoefening van beroepswerkzaamheden worden toegekend, het anti-cumulatievoorschrift van artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr . 574/72 slechts gedeeltelijk moet worden toegepast en als aanvulling het verschil tussen die bedragen moet worden uitgekeerd" ( r.o . 21 ). Daarbij preciseerde het, dat dit artikel 10 "een aanvulling is op het voorschrift van artikel 76 van verordening nr . 1408/71" ( r.o . 27 ). Anderzijds blijkt duidelijk uit het arrest Ferraioli, dat er geen sprake van kan zijn "dat de werknemer zijn recht op de gunstigste bijslag verliest doordat de bijslag van één Lid-Staat wordt vervangen door de bijslag die door een andere Lid-Staat verschuldigd is" ( r.o . 17 ). Mutatis mutandis geldt deze overweging ook voor het antwoord op de tweede vraag . Weliswaar gaat het in casu niet om substitutie van bijslagen die de ene staat verschuldigd is, door bijslagen die een andere staat verschuldigd is, maar om substitutie binnen de nationale wettelijke regeling van een zelfde Lid-Staat van de lagere kinderbijslag voor zelfstandigen door de hogere kinderbijslag voor werknemers . Toch moet in de onderhavige zaak dezelfde oplossing worden aangenomen als in de zaak Ferraioli, wil men onaanvaardbare ongerijmdheden vermijden . 15 . Zou men die oplossing niet aannemen, dan zou de werknemer die bijdragen heeft betaald die hem recht geven op kinderbijslagen voor werknemers, het bedrag van die bijslag zien verminderen, alleen omdat hij in een andere staat bijdragen heeft betaald ter zake van zelfstandige werkzaamheden en aldaar uit dien hoofde lagere kinderbijslagen ontvangt . De situatie wordt nog ongerijmder, wanneer men haar vergelijkt met die waarin uit hoofde van de in de woonstaat uitgeoefende werkzaamheden niet daadwerkelijk kinderbijslag wordt betaald . In dat laatste geval immers vindt artikel 76 geen toepassing en geldt artikel 73 onverkort, met als gevolg dat de zelfstandige die twee activiteiten uitoefent, de hogere kinderbijslag voor werknemers ontvangt . Ik verheel het u niet, dit verschil in behandeling lijkt mij totaal ongerechtvaardigd . 16 . Aangaande dit punt ben ik dus van mening dat, om in een geval als het onderhavige geen oplossing te aanvaarden die onverenigbaar is met de doelstelling van artikel 51 EEG-Verdrag, op de kinderbijslag die wordt ontvangen uit hoofde van de regeling die van toepassing is krachtens artikel 73 juncto artikel 76 van de verordening, een aanvullende bijslag moet worden betaald, in dier voege, dat de werknemer in totaal evenveel kinderbijslag ontvangt als het - hogere - bedrag waarop hij recht heeft uit hoofde van zijn werkzaamheden in loondienst . De derde vraag : welke staat moet die aanvullende bijslag dragen? 17 . Zoals gezegd, is artikel 76 volgens de rechtspraak van het Hof een anti-cumulatievoorschrift . ( 2 ) Het doel ervan wordt verwezenlijkt wanneer wordt voorkomen, dat een werknemer voor twee soorten werkzaamheden die door hemzelf of door leden van zijn gezin worden uitgeoefend, twee soorten kinderbijslag ontvangt . Is het doel waartoe die bepaling is opgesteld eenmaal bereikt, dan is het niet geoorloofd uit die bepaling nog verdere, niet gewenste gevolgen af te leiden, die duidelijk te ver zouden gaan . ( 3 ) Inzonderheid zie ik geen enkele reden waarom de Lid-Staat van de woonplaats de betaling van de aanvullende bijslag te zijnen laste zou moeten nemen, zeker niet in een situatie waarin het dankzij de in de woonstaat uitgeoefende tweede activiteit is, dat het land van tewerkstelling niet de kinderbijslagen behoeft te betalen, die krachtens artikel 76 door het bevoegde orgaan voor de zelfstandigen moeten worden uitgekeerd . Mijns inziens is het in overeenstemming met het door verordening nr . 1408/71 gewenste systeem, dat de aanvullende bijslag wordt betaald door de staat waarin de werknemer is tewerkgesteld . Dit is overigens de oplossing die door het Hof is aangenomen in de zaak Ferraioli, in de lijn van het arrest Laterza . 18 . Op grond van een en ander geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vraag van de arbeidsrechtbank te Dinant te beantwoorden als volgt : "De artikelen 73 en 76 van verordening nr . 1408/71 ( PB 1971, L 149, blz . 1 ) moeten aldus worden uitgelegd, dat wanneer een werknemer in loondienst werkzaam is in een andere Lid-Staat dan de Lid-Staat waarin hij met zijn gezin woont en waarin hij werkzaamheden als zelfstandige uitoefent, en wanneer de in de woonstaat daadwerkelijk ontvangen kinderbijslagen lager zijn dan de in de wettelijke regeling van de andere Lid-Staat voorziene bijslagen, de betrokken werknemer aanspraak heeft op betaling van het verschil tussen die twee bedragen door de Lid-Staat waar hij in loondienst werkzaam is ." (*) Oorspronkelijke taal : Italiaans . ( 1 ) Inzonderheid de arresten van 19 februari 1981, zaak 104/80, Beeck, Jurispr . 1981, blz . 503; 12 juni 1980, zaak 733/79, Laterza, Jurispr . 1980, blz . 1915; 13 november 1984, zaak 191/83, Salzano, Jurispr . 1984, blz . 3741; 4 juli 1985, zaak 104/84, Kromhout, Jurispr . 1985, blz . 2205; en 23 april 1986, zaak 153/84, Ferraioli, Jurispr . 1986, blz . 1401 . ( 2 ) In de zaak Kromhout ( r.o . 14 ) heeft het Hof de draagwijdte verduidelijkt van het in artikel 10, lid 1, sub a, eerste zin, van verordening nr . 878/73 van de Raad vervatte anti-cumulatievoorschrift : "Blijkens deze bepalingen hebben de gezins - of kinderbijslagen ten doel, de werknemers met gezinslasten een sociale handreiking te bieden door de samenleving in die lasten te doen delen . In deze gedachtengang past, dat het betrokken anti-cumulatievoorschrift een dubbele vergoeding van die lasten, waardoor het tot een ongerechtvaardigde overcompensatie voor het gezin van de werknemer zou komen, moet verhinderen . Dat voorschrift moet dus zo worden uitgelegd, dat de betaling van parallelle sociale uitkeringen wegens een en dezelfde situatie en voor een en dezelfde periode wordt voorkomen ." ( 3 ) Zie, in dezelfde zin, de overwegingen van het Hof met betrekking tot het doel van artikel 51 EEG-Verdrag, zaak 69/79, Jurispr . 1980, blz . 75 .
eurlex_nl.shuffled.parquet/3
eurlex
Nr. L 157/ 10 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 24. 6. 94 VERORDENING (EG) Nr. 1447/94 VAN DE COMMISSIE van 23 juni 1994 tot machtiging van bepaalde interventiebureaus om 500 000 ton zachte tarwe via een openbare inschrijving te koop aan te bieden voor uitvoer daarvan in de vorm DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE Overwegende dat het Comité van beheer voor granen GEMEENSCHAPPEN, geen advies heeft uitgebracht binnen de door zijn voor­ zitter bepaalde termijn, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD : Gelet op Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen ('), gewijzigd bij Verorde­ Artikel 1 ning (EEG) nr. 2193/93 van de Commissie (2), en met name op artikel 5, De interventiebureaus van de hierna aangewezen Lid­ staten worden gemachtigd een inschrijving te houden Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 2131 /93 van voor de verkoop, op de markt van de Gemeenschap, van de Commissie (3), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 500 000 ton zachte tarwe overeenkomstig het bepaalde in 1 20/94 (4), de procedure en de voorwaarden voor de artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2131 /93, die als volgt verkoop van granen door de interventiebureaus zijn vast­ wordt verdeeld : gesteld ; (in ton) Overwegende dat het verkoopseizoen voor graan jn de België 25 000 Gemeenschap ingaat op 1 juli ; dat de in het noorden van Denemarken 5 000 de Gemeenschap geoogste zachte tarwe in de loop van de Duitsland (*) 1 50 000 maand augustus beschikbaar is ; dat de exportmaalindus­ trie van de Gemeenschap het daardoor moeilijk heeft om Frankrijk (*) 320 000 zich bij het begin van het verkoopseizoen van zachte O Gedeeltelijk opgeslagen in de Benelux. tarwe te voorzien ; dat deze industrie derhalve in staat moet worden gesteld gedurende de periode van 1 juli tot en met 15 augustus om zachte tarwe uit interventievoor­ Artikel 2 raden te betrekken tegen prijzen die concurreren met de marktprijzen van de nieuwe oogst ; 1 . De inschrijving is open van 1 juli tot en met 15 Overwegende dat een coëfficiënt moet worden vastgesteld om de hoeveelheid uit te voeren meel te berekenen op 2. Naar derde landen moet een voor menselijke basis van de verwerkte zachte tarwe ; consumptie bestemde hoeveelheid meel van zachte tarwe worden uitgevoerd die na toepassing van de in artikel 5 Overwegende dat, om het goede verloop van de transactie genoemde coëfficiënt overeenstemt met de toegewezen te waarborgen, moet worden bepaald dat vrijgave van de hoeveelheid zachte tarwe. bij de inschrijving gestelde zekerheid pas zal plaatsvinden na de vervulling van de douaneformaliteiten bij uitvoer De offertes zijn slechts geldig indien : om een eventuele verstoring van de markt te voorkomen ; — zij vergezeld gaan van een aanvraag voor een uitvoer­ Overwegende dat de Lid-Staten in overeenstemming met certificaat van meel van zachte tarwe met een asge­ de geldende bepalingen alle aanvullende maatregelen halte van 0-600 mg per 100 g met een aanvraag om vaststellen om het goede verloop van de beoogde trans­ vaststelling vooraf van de voor de betrokken kwaliteit actie alsmede de informatie van de Commissie te verze­ vastgestelde restitutie, keren ; — zij vergezeld gaan van het bewijs dat de inschrijver een zekerheid van 5 ecu per ton heeft gesteld, Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 2220/85 van — zij vergezeld gaan van de schriftelijke verbintenis van de Commissie (^ gewijzigd bij Verordening (EG) nr. de inschrijver om uiterlijk bij de betaling van de 3403/93 (6), de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen goederen een zekerheid te stellen ter dekking van inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor eventuele verschillen tussen de in artikel 5, lid 3, van landbouwprodukten zijn vastgesteld ; Verordening (EEG) nr. 2131 /93 bedoelde prijs en de in de offerte opgegeven prijs. (') PB nr. L 181 van 1 . 7. 1992, blz. 21 . (2) PB nr. L 196 van 5. 8. 1993, blz. 22. Artikel 3 O PB nr. L 191 van 31 . 7. 1993, blz. 76. O PB nr. L 21 van 26. 1 . 1994, blz. 1 . O PB nr. L 205 van 3. 8. 1985, blz. 5. De in acht te nemen minimumverkoopprijs is 107 ecu (6) PB nr. L 310 van 14. 12. 1993, blz. 4. per ton . ---pagebreak--- 24. 6. 94 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 157/ 11 Artikel 4 2. De in artikel 2, lid 2, tweede alinea, derde streepje, bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven voor de overeen­ 1 . De douaneformaliteiten bij uitvoer voor de komstige hoeveelheden meel waarvoor is aangetoond dat hoeveelheid meel die overeenkomt met de toegewezen deze zijn uitgevoerd. hoeveelheid graan, moeten binnen 30 dagen na de toewij­ zing en uiterlijk op 31 augustus 1994 worden vervuld. 3. De primaire eis in de zin van artikel 20 van Veror­ dening (EEG) nr. 2220/85 is de betaling van de verkoop­ 2. De in het kader van deze inschrijving afgegeven prijs alsmede de uitvoer, binnen de hiervoor vastgestelde uitvoercertificaten moeten in vak 22 de volgende vermel­ termijn, van het meel van zachte tarwe op het in artikel 4 ding bevatten : bedoelde uitvoercertificaat. "Inschrijving geopend bij Verordening (EG) nr. 1447/94 — Offerte van .". De bewijzen die moeten worden geleverd, zijn die welke gelden voor de zekerheid van het naar aanleiding van de inschrijving afgegeven uitvoercertificaat. Voor de bepaling van de uit te voeren hoeveelheid meel Artikel 7 wordt de toegewezen hoeveelheid zachte tarwe gedeeld door de coëfficiënt 1,37. > De betrokken interventiebureaus nemen alle maatregelen die nodig zijn om de naleving van de bepalingen van deze verordening te waarborgen. Zij verstrekken elkaar de nodige inlichtingen en houden de Commissie wekelijks 1 . De in artikel 2, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, in het kader van het Comité van beheer voor granen op bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven voor de hoeveel­ de hoogte van het verloop van de inschrijving. — waarvoor de offerte niet in aanmerking werd geno­ men, of Deze verordening treedt in werking op de derde dag — in alle andere gevallen, in overeenstemming met titel volgende op die van haar bekendmaking in het Publika­ V van Verordening (EEG) nr. 2220/85. tieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in Gedaan te Brussel, 23 juni 1994. Voor de Commissie Lid van de Commissie
eurlex_nl.shuffled.parquet/6
eurlex
Avis juridique important 89/97/EEG: Beschikking van de Commissie van 17 januari 1989 houdende vierde wijziging van Beschikking 82/351/EEG waarbij bepaalde delen van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland officieel vrij van varkenspest worden verklaard (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) Publicatieblad Nr. L 038 van 10/02/1989 blz. 0033 - 0033 *****BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 17 januari 1989 houdende vierde wijziging van Beschikking 82/351/EEG waarbij bepaalde delen van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland officieel vrij van varkenspest worden verklaard (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (89/97/EEG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, Gelet op Richtlijn 80/1095/EEG van de Raad van 11 november 1980 houdende voorschriften welke ertoe strekken het grondgebied van de Gemeenschap vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/487/EEG (2), en met name op artikel 7, lid 2, Gelet op Beschikking 88/614/EEG van de Commissie van 27 oktober 1988 houdende goedkeuring van het door de Bondsrepubliek Duitsland ingediende programma voor de versnelde uitroeiing van klassieke varkenspest (3), Overwegende dat de Bondsrepubliek Duitsland het programma voor de uitroeiing van klassieke varkenspest in regionaal verband uitvoert; Overwegende dat bij Beschikking 82/351/EEG van de Commissie (4), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 88/185/EEG (5), bepaalde delen van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland officieel vrij van varkenspest zijn verklaard; Overwegende dat een bepaald gebied slechts als officieel vrij van varkenspest kan worden erkend indien in dat gebied sedert ten minste vijftien maanden geen enkel geval van varkenspest meer is geconstateerd en niet meer tegen varkenspest is ingeënt; Overwegende dat de status van het als officieel vrij van varkenspest erkende gebied zal worden gehandhaafd door toepassing van de in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 80/1095/EEG vastgestelde maatregelen; Overwegende dat derhalve een nieuw deel van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland aan de in artikel 7 van Richtlijn 80/1095/EEG vastgestelde voorwaarden voldoet en bijgevolg als officieel vrij van klassieke varkenspest kan worden erkend; Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Veterinair Comité, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 Het volgende gebied wordt toegevoegd aan de in artikel 1 van Beschikking 82/351/EEG vastgestelde lijst: - Oberbayern. Artikel 2 Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland. Gedaan te Brussel, 17 januari 1989. Voor de Commissie Ray MAC SHARRY Lid van de Commissie (1) PB nr. L 325 van 1. 12. 1980, blz. 1. (2) PB nr. L 280 van 3. 10. 1987, blz. 24. (3) PB nr. L 335 van 7. 12. 1988, blz. 34. (4) PB nr. L 157 van 8. 6. 1982, blz. 26. (5) PB nr. L 83 van 29. 3. 1988, blz. 42.
eurlex_nl.shuffled.parquet/10
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie Beroep ingesteld op 5 augustus 2011 — Computer Resources/Publicatiebureau Verzoekende partij: Computer Resources International (Dommeldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Pappas, lawyer) Verwerende partij: Bureau voor publicaties van de Europese Unie Het besluit van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie van 22 juli 2011 om de offertes van verzoekster in het kader van openbare aanbesteding nr. AO 10340 "Computing services — software development, maintenance, consultancy and assistance for different types of IT applications" (PB 2011/S 66-106099) nietig verklaren; en Verweerder verwijzen in de kosten. Middelen en voornaamste argumenten Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan. Eerste middel: verweerder heeft een wezenlijk vormvereiste geschonden, aangezien in het bestreden besluit niet specifiek wordt gemotiveerd waarom de aanbestedende dienst tot de conclusie is gekomen dat verzoeksters offerte abnormaal laag was. Tweede middel: verweerder heeft zich niet gehouden aan de toepasselijke procedure, zoals neergelegd in artikel 139 van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002. (1) Derde middel: verweerder heeft de procedure misbruikt, dan wel zijn besluit genomen zonder juiste rechtsgrondslag, of, althans, in zijn motivering blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de door verzoekster gegeven toelichting niet werd begrepen en onbeantwoord is gebleven. (1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002 L 357, blz. 1).
eurlex_nl.shuffled.parquet/21
eurlex
Avis juridique important 89/224/EEG: Beschikking van de Commissie van 9 maart 1989 waarbij bepaalde delen van het grondgebied van België als officieel vrij van varkenspest worden erkend (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek) Publicatieblad Nr. L 092 van 05/04/1989 blz. 0025 - 0025 *****BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 9 maart 1989 waarbij bepaalde delen van het grondgebied van België als officieel vrij van varkenspest worden erkend (Slechts de tekst in de Nederlandse en de Franse taal is authentiek) (89/224/EEG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, Gelet op Richtlijn 80/1095/EEG van de Raad van 11 november 1980 houdende voorschriften welke ertoe strekken het grondgebied van de Gemeenschap vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/487/EEG (2), en met name op artikel 7, lid 2, Gelet op Beschikking 88/529/EEG van de Commissie van 7 oktober 1988 houdende goedkeuring van het door het Koninkrijk België ingediende programma voor de versnelde uitroeiing van klassieke varkenspest (3), Overwegende dat, op grond van de ontwikkeling van de dierziektesituatie, de Belgische instanties overeenkomstig hun programma hebben besloten maatregelen te nemen ten einde de bescherming en het behoud van de status van bepaalde gebieden te garanderen; Overwegende dat geen enkel geval van varkenspest is geconstateerd en dat in de officieel vrij van varkenspest te erkennen gebieden gedurende meer dan 15 maanden niet meer tegen varkenspest is ingeënt; Overwegende dat de status van het officieel vrij van varkenspest te erkennen gebied zal worden gehandhaafd door toepassing van de bij artikel 7, lid 2, van Richtlijn 80/1095/EEG voorziene maatregelen; Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Veterinair Comité, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 De delen van het grondgebied van België, bestaande uit de in de bijlage omschreven gebieden, worden als officieel vrij van varkenspest erkend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn 80/1095/EEG. Artikel 2 Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België. Gedaan te Brussel, 9 maart 1989. Voor de Commissie Ray MAC SHARRY Lid van de Commissie (1) PB nr. L 325 van 1. 12. 1980, blz. 1. (2) PB nr. L 280 van 3. 10. 1987, blz. 24. (3) PB nr. L 291 van 25. 10. 1988, blz. 78. BIJLAGE Gebieden van België die als officieel vrij van varkenspest worden erkend - de provincies Luik, Luxemburg en Namen.
eurlex_nl.shuffled.parquet/22
eurlex
DE LA COMMISSION COLLECTION RELIEE DES COM (89) 90 Conformément au règlement (CEE, Euratom) n° 354/83 du Conseil du 1er février 1983 concernant l'ouverture au public des archives historiques de la Communauté économique européenne et de la Communauté européenne de l'énergie atomique (JO L 43 du 15.2.1983, p. 1) modifié en dernier lieu par le règlement (UE) 2015/496 du Conseil du 17 mars 2015 (JO L79 du 25. 3.2015, p. 1), ce dossier est ouvert au public. Le cas échéant, les documents classifiés présents dans ce dossier ont été déclassifiés conformément à l'article 5 dudit règlement ou sont considérés déclassifiés conformément aux articles 26(3) et 59(2) de la décision (UE, Euratom) 2015/444 de la Commission du 13 mars 2015 concernant les règles de sécurité aux fins de la protection des informations classifiées de l'Union européenne. In accordance with Council Regulation (EEC, Euratom) No 354/83 of 1 February 1983 concerning the opening to the public of the historical archives of the European Economic Community and the European Atomic Energy Community (OJ L 43, 15.2.1983, p. 1), as last amended by Council Regulation (EU) 2015/496 of 17 March 2015 (OJ L 79, 27.3.2015, p. 1), this file is open to the public. Where necessary, classified documents in this file have been declassified in conformity with Article 5 of the aforementioned regulation or are considered declassified in conformity with Articles (26.3) and 59(2) of the Commission Decision (EU, Euratom) 2015/444 of 13 March 2015 on the security rules for protecting EU classified information. In Übereinstimmung mit der Verordnung (EWG, Euratom) Nr. 354/83 des Rates vom 1. Februar 1983 über die Freigabe der historischen Archive der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft und der Europäischen Atomgemeinschaft (ABI. L 43 vom 15.2.1983, S. 1), zuletzt geändert durch die Verordnung (EU) Nr. 2015/496 vom 17. März 2015 (ABI. L 79 vom 25.3.2015, S. 1), ist dieser Akt der Öffentlichkeit zugänglich. Soweit erforderlich, wurden die Verschlusssachen in diesem Akt in Übereinstimmung mit Artikel 5 der genannten Verordnung freigegeben; beziehungsweise werden sie auf Grundlage von Artikel 26(3) und 59(2) der Entscheidung der Kommission (EU, Euratom) 2015/444 vom 13. März 2015 über die Sicherheitsvorschriften für den Schutz von EU- Verschlusssachen als herabgestuft angesehen. ---pagebreak--- COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN COM < 89 ) 90 def . - SYN 93 Brussel , 24 februari 1989 Opnieuw behandeld voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD tot vaststelling van een Eerste ■ PLAN VAN DE GEMEENSCHAP TER ONDERSTEUNING EN VERGEMAKKELIJKING VAN DE TOEGANG TOT GROTE WETENSCHAPPELIJKE INSTALLATIES VAN EUROPEES BELANG ( door de Commissie ingediend krachtens artikel 149 lid 2 , alinea d ) van het EEG-verdrag) oMos / îo tfcÜ. 2 8FEV.Î&39 |s Sort i* psj ---pagebreak--- DEEL I Opnieuw behandeld VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT VAN DE RAAD tot vaststelling van een Eerste . PLAN VAN DE GEMEENSCHAP TER ONDERSTEUNING EN VERGEMAKKELIJK INC VAN DE TOECANG TOT GROTE WETENSCHAPPELIJKE INSTALLATIES VAN EUROPEES BELANG ---pagebreak--- I)K RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN . gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 130 0 . lid 2 . gezien het voorstel van de Commissie ***. in samenwerking met het Europese Parlement gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 1 ) PB nr . ( 2 ) PB nr . ( 3 ) PB nr . ---pagebreak--- overwegende dat in artikel 130 K van het Verdrag is bepaald dat het kader¬ programma ten uitvoer wordt gelegd door middel van specifieke programma 's die binnen elke actie worden ontwikkeld ; overwegende dat in Besluit 87 / 5 16 / Euratom , EEG van de Raad van 28 september 1987 houdende vaststelling van het meerjarenkaderprogramma 1987-1991 , het gebruik van grote installaties als één van de acties is Overwegende dat een van de doelstellingen van het streven van de Gemeenschap op het terrein van onderzoek en ontwikkeling gedurende de periode 1987-1991 ls , om te voorzien ln de bevordering en de valorisatie van het menselijke potentieel ln de gehele Europese Gemeenschap . alsmede ln een betere benuttlng van grote wetenschappelijke en technische Installaties door daaraan een Europese dimensie te geven : overwegende dat het onderhavige plan niet alleen aansluit bij het streven naar hoogwaardige wetenschappelijke resultaten , maar ook zal bijdragen tot versterking van de concurrentiepositie van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek , en terzelfderti jd de economische en sociale samenhang in de Gemeenschap zal versterken ; overwegende dat de Commissie erop toe zal zien dat het in het kader van dit plan verrichte onderzoek uitsluitend onder het toepassingsgebied van het EEG-Verdrag zal vallen , ook wanneer de gebruikte faciliteiten of installaties slechts gedeeltelijk door dat Verdrag worden bestreken , gezien het advies van het Comité voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek ( CREST ). over het voorstel van de Commissie . HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD : Er wordt een experimenteel plan van de Gemeenschap vastgesteld ter onder steuning en vergemakkelijking van de toegang tot in de Gemeenschap gevestigde wetenschappelijke en technische faciliteiten en installaties , hierna het ''Plan» te noemen en nader omschreven in de bijlage , voor een periode van vier jaar te rekenen vanaf 1 januari 1989 . ( 1 ) PB nr . L 302 van 24.10.1987 . ---pagebreak--- Artikel 2 1 . Het Plan behelst een aantal tijdelijke subsidies om de toegang tot in de Europese Gemeenschap gelegen grote wetenschappelijke installaties te vergemakkelijken en zodoende de exploitatie ervan te ontwikkelen . 2 . Daartoe draagt de Gemeenschap financieel bij aan op grond van hun wetenschappelijke en technische kwaliteit gekozen activiteiten . Die activiteiten worden geselecteerd volgens de procedure van artikel 3 van deze beschikking en moeten uitgaan van gemeenschappelijke voorstellen van de instellingen of instituten die verantwoordelijk zijn voor de installaties , alsmede van de wetenschappers of onderzoekers die daartoe toegang wensen te krijgen . 3 . De financiële ondersteuning van de activiteiten door de Gemeenschap wordt gebruikt om , voor zover noodzakelijk , bij te dragen tot : - de huishoudelijke kosten van de installaties en , zo nodig , de kosten van de aanpassingen en / of speciale voorzieningen om te voldoen aan de doelstellingen van lid 1 ; - de onkosten die met de activiteiten samenhangen ; - de uitgaven van wetenschappers of onderzoekers , inclusief mobiliteits - en 4 . De wetenschappers of onderzoekers die als gevolg van de financiële steun van de Gemeenschap in het kader van dit Plan toegang krijgen tot een installatie , moeten onderdanen zijn van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap . De krachtens dit Plan toegekende financiële steun geldt alleen voor het verlenen van toegang tot een wetenschappelijke installatie aan wetenschappers of onderzoekers die normaal geen toegang hebben tot de betrokken installatie . 5 . Binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de selectie deelt de Commissie aan de Raad en het Parlement de lijst mede van de wetenschappe ¬ lijke installaties en onderzoekers die in het kader van het Plan financiële steun ontvangen . 6 . De precieze doelstellingen van het Plan en de gedetailleerde uitvoeringsbepalingen zijn uiteengezet in de bijlage . 1 . De Commissie draagt zorg voor de uitvoering van het Plan . 2 . De Commissie wordt bijgestaan door een comité van raadgevende aard , bestaande uit de vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie . 3 . De Commissievertegenwoordiger legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor . Het comité brengt binnen een termijn die de Voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp , zo nodig door middel van een stemming . Het advies wordt in de notulen opgenomen ; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen . De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitge ¬ brachte advies . Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies . ---pagebreak--- Artikel 4 Het bedrag dat noodzakelijk wordt geacht voor de uitvoering van het Plan bedraagt 30 miljoen Ecu , met inbegrip van de uitgaven voor een personeels ¬ bestand van drie functionarissen . Na dertig maanden dient de Commissie bij de Raad en het Europese Parlement een verslag in dat gebaseerd is op een evaluatie van de tot dan toe behaalde resultaten . Het verslag gaat vergezeld van voorstellen voor aanpassingen die in het licht van deze resultaten noodzakelijk kunnen zijn . Na de voltooiing van het Plan doet de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement een verslag toekomen over de uitvoering en de resultaten van het Bovengenoemde verslagen worden opgesteld in het licht van de in de bijlage bij deze beschikking uiteengezette precieze doelstellingen en overeen ¬ komstig het bepaalde in artikel 2 , lid 2 , van het kaderprogramma . Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten . Gedaan te Brussel , Voor de Raad DOELSTELLINGEN EN WIJZE VAN UITVOERING Het Plan behelst een aantal tijdelijke financiële steunmaatregelen om de toegang tot grote wetenschappelijke en technische installaties in de Gemeenschap aan te moedigen . Hiervoor kunnen alle onderzoekers in de exacte en de natuurwetenschappen in aanmerking komen die onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Gemeenschap . 1 . DOELSTELLINGEN De precieze doelstellingen van het Plan zijn : - de toegang stimuleren van onderzoekers die onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Gemeenschap tot in de Gemeenschap gelegen grote wetenschappelijke en technische installaties waartoe zij normaal geen toegang zouden hebben ; - de opleidingsmogelijkheden van Europese onderzoekers uitbreiden , zodat zij beter gebruik kunnen maken van grote wetenschappelijk en technische installaties ; - het gebruik van grote wetenschappelijke en technische installaties in de Gemeenschap ontwikkelen , zo nodig door aanpassing en / of toevoeging van speciale voorzieningen . ---pagebreak--- 2 . GEGADIGDEN Voor financiële steun van de Gemeenschap komen in aanmerking : - alle organisaties in de Gemeenschap die grote wetenschappelijke en technische voorzieningen of installaties bezitten die voor de exacte en de natuurwetenschappen van belang zijn ; - alle onderzoekers of ingenieurs die onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Gemeenschap en thans werkzaam zijn -in een laboratorium van de . overheid of de particuliere sector in een Lid-Staat . Alle gebieden van de exacte en de natuurwetenschappen komen in aanmerking . 3 . PROCEDURE 3.1 . Of ferte-aanvraag en selectieprocedure a ) De Commissie publiceert een oproep tot vooroffertes van organisaties of groepen organisaties in de Gemeenschap die een of meer grote wetenschappelijke en technische installaties met experimentele en / of testvoorzieningen bezitten die ter beschik ¬ king zouden kunnen worden gesteld van wetenschappers of onder ¬ zoekers welke tot dusver geen gebruik konden maken van die De Commissie zorgt ervoor , dat de wetenschappers en onderzoekers die in het kader van het Plan toegang tot de betrokken voorzie ¬ ningen kunnen krijgen , worden geïnformeerd over de mogelijkheden die beschikbaar zullen komen . ---pagebreak--- De vooroffertes van de personen die verantwoordelijk zijn voor de grote installaties , dienen vergezeld te gaan van een schriftelijke verklaring van de door potentiële nieuwe gebruikers getoonde belangstelling . Alle Informatie d ia bfttrftkfclnf op het verzoek tot indiening van voorstellen en de seleotieprooedure . zullen gelijktijdig worden gepubliceerd in alle talen vaji de GemeensohAp . ten einde gelijke voorvaarden voor deelneming aan dit plan in alle lld-staten van de Europese Gemeenschap ■Ье уаагЬог^еп . b ) De Commissie stelt een ontwerp-voorselectielijst van de vooroffertes op . ilet in artikel 3 genoemde Comité wordt van de offertes in kennis gesteld en brengt advies uit over de ontwerp-voorselectielijst overeenkomstig de procedure van artikel 3 , lid 3 . De Commissie stelt vervolgens een voorselectieli jst van de installaties op , die in het Publikatieblad bekend wordt gemaakt . c ) Op basis van de voorselectieli jst vraagt de Commissie de betrokken installaties en potentiële gebruikers om "gezamenlijke voorstellen" te doen . De Commissie kan zo nodig bijstand verlenen bij het organiseren van vergaderingen met de personen die verantwoordelijk zijn voor de installaties en de potentiële gebruikers ( financiering van gezamenlijke vergaderingen , enz .). d ) De Commissie dient de lijst van de ingekomen gezamenlijke voorstellen bij het Comité in ; het Comité brengt vervolgens , overeenkomstig de procedure van artikel 3 , lid 3 , advies uit over de activiteiten met het oog op de financiële ondersteuning ervan uit hoofde van het Plan . Daarna gaat de Commissie over tot de definitieve selectie van de activiteiten waarvoor communautaire steun zal worden verleend . ---pagebreak--- 3.2 . Keuze van de installaties waarvoor communautaire steun wordt verleend Bij de beoordeling van de waarde van de communautaire steun wordt uitgegaan van een evaluatie van de ingediende offerte en worden de volgende criteria gehanteerd : a ) Kwaliteit van de installatie : - specifieke kenmerken , - originele of unieke karakter . - het up - to - date zijn . - mogelijkheden tot experimenten of proeven , - beschikbare technische ondersteuning . b ) Door de potentiële gebruikers getoonde belangstelling : - onderzoekers uit andere Lid-Staten dan die waarin de grote installatie zich bevindt , krijgen voorrang . c ) Kosten / baten-verhouding van de communautaire steun : - aantal en kwaliteit van de faciliteiten die bij de installatie beschikbaar worden gesteld in ruil voor steun van de Gemeenschap . d ) Waarde voor de Gemeenschap : - belang van de installatie vergeleken met het totale wetenschap ¬ pelijke en technische potentieel van de Gemeenschap : ---pagebreak--- - nut van de beschikbaar gestelde experimentele faciliteiten voor de verwezenlijking van de wetenschappelijke en technische doelstellingen van de Gemeenschap ( eventueel verband met de sectoriële O & O-doelstellingen ; - waarde van de installatie voor de versterking van het wetenschap ¬ pelijk en technisch potentieel van bepaalde landen of regio 's in de EEG . 3.3 . Regeling voor de toekenning van communautaire steun aan de geselec - De Commissie s luit met de steunontvangende organisât ie of instelling een overeenkomst , waarin het volgende wordt vastgesteld : - de omvang van de communautaire financiering ; - de doeleinden waarvoor de gelden mogen worden gebruikt , inclusief een becijfering van de toegangsmogelijkheden voor gast - - dé verplichtingen van de begunstigde organisatie . Deze verplichtingen behelzen onder meer : - dat de apparatuur en installaties waarop de overeenkomst van toepassing is . gedurende een bepaalde periode van het jaar zonder extra kosten ter beschikking worden gesteld van onderzoekers die niet behoren tot de begunstigde organisatie of instelling ; - 10 - ---pagebreak--- - dat gastwetenschappers toegang krijgen tot de wetenschappelijke en technische ondersteunende diensten ter plaatse . In de contracten wordt voorts gespecificeerd : - de betaling uit communautaire middelen van alle door het Plan gedekte en voor financiering in aanmerking komende kosten ten behoeve van gastwetenschappers en onderzoekers ; - de wijze waarop de resultaten van het in het kader van de overeen ¬ komst verrichte onderzoek zullen worden beschermd , verspreid en Tenslotte neemt de Commissie , in samenwerking met de betrokken installaties , de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de geselecteerde activiteiten onder optimale omstandigheden plaatsvinden ( programmering , beschikbaarheid van de voorzieningen in termen van tijd , enz . ) . 3.4 . Uitvoeringsrapport Aan het eind van ieder jaar waarin de communautaire steun is verleend , brengt de begunstigde organisatie of instelling aan de Commissie verslag uit over de wijze waarop de toegekende gelden zijn besteed , alsmede over de resultaten van het gebruik dat de gastonder ¬ zoekers hebben gemaakt van de faciliteiten die hun in het kader van de met de Commissie ondertekende overeenkomst ter beschikking zijn - 11 - ---pagebreak--- DEEL II COMMENTAAR VAN DB COMMISSIE OP DB AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT WELKE NIET DOOR DE COMMISSIE WEERHOUDEN ZIJN 1 . Het Europese Parlement heeft tijdens haar bijeenkomst van 15 februari 1089 het hierbij gevoegd amendement aanvaard ln haar tweede lezing van het Gemeenschappelijk Standpunt betreffende een experimenteel plan van de gemeenschap ter ondersteuning en vergemakkelijking van de toegang tot grote wetenschappelijke Installaties van europees belang . 2 . De Commissie kan dit amendement niet aanwaarden om de volgende reden : Het amendement heeft betrekking op de jaarlijkse begrotings ¬ procedures en is herhaaldelijk ter tafel gekomen . De Commissie gelooft dat dit amendement niet noodzakelijk is aangezien Art . 130 P van het EEG verdrag ln dit aspect ---pagebreak--- DEEL II - BIJLAGE AMENDEMENT VAN HET PARLEMENT WELKE NIET DOOR DB COMMISSIE Amendement nr . 7 Artik-1 4 als volgt aanvullen : Het b- drag dat nodig geacht wordt voor « ie uitvoering van het plan beloopt 30 miljoen ecu , met inbegrip van dc uitgaven voor een personeelsbestand van 3 Jaarlijks stelt de Commissie in het kader van de begrotingsprocedure aan de begrotinqsautoriteiten voer deze kr edieten op te nemen vcor het p rogramma , en wel afhankelijk van de re ële behoeften in het be grotings jaar in kwestie en de fi nanciële ramingen zoals deze voorkomen in het interinstitutioneel
eurlex_nl.shuffled.parquet/23
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie VERORDENING (EG) Nr. 705/2008 VAN DE RAAD van 24 juli 2008 tot intrekking van Verordening (EG) nr. 243/2008 tot instelling van beperkende maatregelen tegen de illegale autoriteiten van het eiland Anjouan in de Unie der Comoren DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 60 en 301, Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2008/611/GBVB van de Raad van 24 juli 2008 tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/187/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de onwettige regering van Anjouan in de Unie der Comoren (1), Gezien het voorstel van de Commissie, Overwegende hetgeen volgt: Na bestudering van een verzoek om hulp van de voorzitter van de Commissie van de Afrikaanse Unie, heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2008/187/GBVB (2) vastgesteld betreffende beperkende maatregelen tegen de onwettige regering van Anjouan en bepaalde daarmee verbonden personen. De beperkende maatregelen waarin genoemd gemeenschappelijk standpunt voorziet, omvatten de bevriezing van de tegoeden en economische middelen van de betrokken personen, in de Gemeenschap ten uitvoer gelegd door Verordening (EG) nr. 243/2008 van de Raad (3). Gezien het militaire ingrijpen van 25 maart 2008 en het herstel van het gezag van de regering van de Unie der Comoren op het eiland Anjouan, voorziet Gemeenschappelijk Standpunt 2008/611/GBVB in intrekking van de bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/187/GBVB ingestelde beperkende maatregelen. Verordening (EG) nr. 243/2008 moet derhalve worden ingetrokken, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Verordening (EG) nr. 243/2008 wordt ingetrokken. Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 24 juli 2008. Voor de Raad (1)  Zie bladzijde 59 van dit Publicatieblad. (2)  PB L 59 van 4.3.2008, blz. 32. (3)  PB L 75 van 18.3.2008, blz. 53.
eurlex_nl.shuffled.parquet/26
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1889 VAN DE COMMISSIE van 23 juli 2021 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad wat betreft de verlenging van maatregelen voor tijdelijke vrijstelling van de regels inzake het gebruik van slots vanwege de COVID-19-crisis DE EUROPESE COMMISSIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993, betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens (1), en met name artikel 10 bis, lid 5, Overwegende hetgeen volgt: De COVID-19-crisis leidt nog steeds tot een sterke terugval van het luchtverkeer door een aanzienlijke daling van de vraag naar luchtverkeer en door de maatregelen van de lidstaten en derde landen om de verspreiding van COVID-19 in te dammen. Eurocontrol rapporteerde dat het luchtverkeer in het EER-luchtruim in de eerste helft van 2021 vrij stabiel bleef op een niveau van ongeveer 38 % van het verkeer in de overeenkomstige periode van 2019, zij het met een opwaartse trend. Volgens de prognoses van Eurocontrol zal het jaarlijkse gemiddelde luchtverkeer in 2021 en 2022 naar verwachting toenemen tot respectievelijk 50 % en 72 %, op basis van de meest realistische verkeersprognose. Op die omstandigheden hebben luchtvaartmaatschappijen geen invloed en de daaruit voortvloeiende vrijwillige of verplichte annuleringen van luchtdiensten door luchtvaartmaatschappijen conform de ontwikkeling van de vraag zijn een noodzakelijk of gerechtvaardigd antwoord op die omstandigheden. Op grond van artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 95/93, gelezen in samenhang met artikel 10, lid 2, moeten luchtvaartmaatschappijen ten minste 80 % van de aan hen toegewezen reeks slots exploiteren om hun historische rechten op die reeks slots niet te verliezen (de zgn. "use-it-or-lose-it"-regel). In het licht van de COVID-19-crisis, om de financiële gezondheid van luchtvaartmaatschappijen te beschermen en om de negatieve gevolgen voor het milieu te vermijden van lege of nagenoeg lege vluchten die enkel worden uitgevoerd om de onderliggende luchthavenslots te behouden, werd de "use-it-or-lose-it"-regel opgeschort van 1 maart 2020 tot en met 28 maart 2021. Op 16 februari 2021 heeft de Unie, gezien de aanhoudende impact van de COVID-19-crisis op het luchtverkeer, Verordening (EEG) nr. 95/93 gewijzigd om luchtvaartmaatschappijen tijdens de zomerdienstregelingsperiode 2021 nog langer te ontheffen van de "use-it-or-lose-it"-regel door de schorsing van die regel te verlengen van 28 maart 2021 tot en met 30 oktober 2021. Op grond van artikel 10 bis, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 95/93 is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de opschortingstermijn van de in artikel 10 bis, lid 3, vastgestelde "use-it-or-lose-it"-regel te wijzigen. Voorts is de Commissie op grond van artikel 10 bis, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 95/93 bevoegd om, indien strikt noodzakelijk om de evoluerende gevolgen van de COVID-19-crisis op het luchtverkeer aan te pakken, de slotbenuttingspercentages te wijzigen binnen een bereik van 30 % tot 70 %. Ondanks een geleidelijke herneming bleef het luchtverkeer in de eerste helft van 2021 ver onder het niveau van dezelfde periode in 2019, met gemiddeld ongeveer 38 % van het verkeer in de overeenkomstige periode in 2019. Hoewel het verloop van het herstel van het luchtverkeer moeilijk nauwkeurig kan worden voorspeld, kan redelijkerwijs worden verwacht dat de situatie in de nabije toekomst zal aanhouden, met een gestage vermindering van de kloof tussen het luchtverkeer in 2021 en dat in 2019. Op basis van het meest waarschijnlijke scenario van de vierjaarlijkse prognose van Eurocontrol van 21 mei 2021, waarin wordt aangenomen dat de vaccins in 2022 werkzaam zullen zijn, zou het luchtverkeer in 2021 en 2022 respectievelijk een jaarlijks gemiddelde van 50 % tot 72 % van het overeenkomstige niveau van 2019 bereiken. Op basis van de beschikbare maandelijkse prognoses van Eurocontrol voor 2021 en het beschikbare jaarlijkse Eurocontrol-gemiddelde voor 2022 wordt voor de winterdienstregelingsperiode 2021/2022 een verkeersniveau van 70 % van het niveau van 2019 verwacht. Uit door de Wereldgezondheidsorganisatie en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding verzamelde gegevens blijkt dat de aanhoudende terugval van het luchtverkeer te wijten is aan de gevolgen van de COVID-19-crisis. De beschikbare gegevens wijzen op een correlatie tussen de evolutie van het aantal gevallen en de respons van de lidstaten en derde landen op die aantallen, door maatregelen vast te stellen die een impact hebben op het reizen per vliegtuig en bijgevolg op het luchtverkeer. Dergelijke maatregelen, die soms op zeer korte termijn worden ingevoerd of opgeheven, dragen bij tot een klimaat van onzekerheid en hebben een negatief effect op het consumentenvertrouwen en het boekingsgedrag. Gezien het veranderende aantal COVID-19-gevallen en de mogelijke verspreiding van nieuwe varianten kan redelijkerwijs worden verwacht dat luchtvaartmaatschappijen tijdens de komende winterdienstregelingsperiode, van 31 oktober 2021 tot en met 26 maart 2022, vanwege de COVID-crisis talrijke vluchten zouden annuleren als zij overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 95/93 zouden worden verplicht hun volledige slotportefeuilles van 2019 te exploiteren. Daarom moet de in artikel 10 bis, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 95/93 vastgestelde termijn worden verlengd van 31 oktober 2021 tot en met 26 maart 2022. De vraag naar reizen zou tijdens de winterdienstregelingsperiode van 31 oktober 2021 tot en met 26 maart 2022 nog steeds laag blijven ondanks de voortgang van de vaccinatiecampagnes, de mogelijkheden om veiliger te reizen en de opheffing van de maatregelen die van invloed zijn op het reizen in de verschillende landen. Een aanhoudend lage vraag tijdens de winterdienstregelingsperiode kan waarschijnlijk een aanwijzing zijn voor structurele veranderingen op lange termijn in de markt en het consumentengedrag. Daarom moet het vereiste slotbenuttingspercentage er enerzijds voor zorgen dat onbedoelde negatieve gevolgen voor de financiële toestand van luchtvaartmaatschappijen en de negatieve milieueffecten van lege of nagenoeg lege vluchten die alleen worden geëxploiteerd om historische slotrechten te behouden, worden vermeden, en luchtvaartmaatschappijen er anderzijds toe aansporen de luchthavencapaciteit efficiënt te benutten of hun slots terug te geven aan de pool voor andere gebruikers om op die manier een efficiënt gebruik van de luchthavencapaciteit te waarborgen. Het vereiste slotbenuttingspercentage moet bovendien hoog genoeg liggen om ervoor te zorgen dat een minimumaanbod wordt aangeboden dat het consumentenvertrouwen versterkt, een efficiënt gebruik van de luchthavencapaciteit tijdens de winterdienstregelingsperiode 2021/2022 waarborgt en de connectiviteit garandeert. Bij het slotbenuttingspercentage moet ook rekening worden gehouden met structurele veranderingen op langere termijn in de markt en het consumentengedrag, om de markt in staat te stellen zich geleidelijk aan te passen aan de veranderende vraag en capaciteit vrij te maken voor de winterdienstregelingsperiode 2022/2023. Dat is met name het geval omdat sommige luchtvaartmaatschappijen in 2020 en begin 2021 gebruik hebben gemaakt van ad-hocslots zonder historische slots te verwerven. Daarom moet het vereiste slotbenuttingspercentage voor de winterdienstregelingsperiode 2021/2022 worden vastgesteld op 50 %. Hoewel over het algemeen wordt aangenomen dat luchtvaartmaatschappijen vluchten zullen aanbieden zodra de vraag herneemt, bestaat het risico dat sommige maatschappijen hun activiteiten op sommige luchthavens zullen beperken tot het minimum dat noodzakelijk is om hun historische slotrechten te behouden, ten nadele van concurrenten, luchthavenexploitanten en consumenten. De mogelijke vrijgave van bepaalde luchthavencapaciteit als gevolg van het nieuwe vereiste benuttingspercentage zal waarschijnlijk niet leiden tot een ernstige verstoring van de activiteiten en netwerken van luchtvaartmaatschappijen, wat bij een hoger percentage wel het geval zou zijn. Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen, met name voor slotcoördinators en luchtvaartmaatschappijen, moet de verordening met spoed in werking treden op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 10 bis, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 95/93 wordt vervangen door: "3.   Als een luchtvaartmaatschappij, voor slots die niet aan de coördinator ter beschikking zijn gesteld met het oog op hertoewijzing overeenkomstig artikel 10, lid 2 bis, gedurende de periode van 28 maart 2021 tot en met 26 maart 2022 en met het oog op de toepassing van artikel 8, lid 2, en artikel 10, lid 2, tot tevredenheid van de coördinator aantoont dat zij de desbetreffende reeks slots, zoals door de coördinator goedgekeurd, voor minstens 50 % van de tijd heeft geëxploiteerd tijdens de dienstregelingsperiode van 28 maart 2021 tot en met 30 oktober 2021 en minstens voor 50 % van de tijd gedurende de dienstregelingsperiode van 31 oktober 2021 tot en met 26 maart 2022, heeft de luchtvaartmaatschappij recht op dezelfde reeks slots voor de volgende overeenkomstige dienstregelingsperiode. Voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde periode bedragen de in artikel 10, lid 4, en artikel 14, lid 6, punt a), bedoelde procentuele waarden 50 % voor de dienstregelingsperiode van 28 maart 2021 tot en met 30 oktober 2021 en 50 % voor de dienstregelingsperiode van 31 oktober 2021 tot en met 26 maart 2022.". Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 23 juli 2021. Voor de Commissie Ursula VON DER LEYEN (1)  PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1.
eurlex_nl.shuffled.parquet/31
eurlex
10 . 1 . 90 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 7/ 11 BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 19 december 1989 betreffende de invoercertificaten voor produkten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagascar, Swaziland en Zimbabwe (90/ 1 O/EEG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE rinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen GEMEENSCHAPPEN, en varkens en van vers vlees uit derde landen (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/227/EEG (6), onverlet laat, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN : Gelet op de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, Gelet op Verordening (EEG) nr. 486/85 van de Raad van Artikel 1 26 februari 1985 inzake de regeling voor landbouwpro­ De volgende Lid-Staten geven op 21 december 1989 dukten en bepaalde door verwerking van landbouwpro­ invoercertificaten af betreffende produkten van de sector dukten verkregen goederen, van oorsprong uit de Staten rundvlees, uitgedrukt in vlees zonder been, van oorsprong in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan of uit uit sommige Staten in Afrika, het Caribische gebied en de landen en gebieden overzee ('), laatstelijk gewijzigd bij Stille Oceaan^ voor de onderstaande hoeveelheden en Verordening (EEG) nr. 967/89 (2), en met name op arti­ landen van oorsprong : Verenigd Koninkrijk : Gelet op Verordening (EEG) nr. 2377/80 van de Commissie van 4 september 1980 houdende bijzondere — 430,0 ton van oorsprong uit Botswana ; bepalingen voor de toepassing van het stelsel van invoer­ Duitsland : en uitvoercertificaten in de sector rundvlees (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3182/88 (4), en met — 1 50,0 ton van oorsprong uit Swaziland ; name op artikel 15, lid 6, onder b) i), Nederland : Overwegende dat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. — 16,520 ton van oorsprong uit Botswana. 486/85 invoercertificaten voor produkten van de sector Artikel 2 rundvlees kunnen worden afgegeven ; dat de invoer evenwel de voor ieder van de betrokken uitvoerende derde Aanvragen om certificaten kunnen overeenkomstig artikel landen vastgestelde hoeveelheid niet mag overschrijden ; 15, lid 6, onder b) ii), van Verordening (EEG) nr. 2377/80 Overwegende dat, overeenkomstig artikel 1 5, lid 1 , onder gedurende de eerste tien dagen van januari 1990 worden b), van Verordening (EEG) nr. 2377/80, voor produkten ingediend voor de volgende hoeveelheden rundvlees zonder been : van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagascar, Swazi­ land en Zimbabwe de hoeveelheden, uitgedrukt in vlees Botswana 1 : 18 916,0 ton zonder been, waarvoor van 1 tot en met 10 december Kenia : 142,0 ton 1989 certificaten zijn aangevraagd, de voor deze landen Madagascar : 7 579,0 ton beschikbare hoeveelheden niet overschrijden ; dat bijge­ Swaziland : 3 363,0 ton volg voor de aangevraagde hoeveelheden invoercertifi­ Zimbabwe : 8 100,0 ton. caten kunnen worden afgegeven ; Overwegende dat de resterende hoeveelheden dienen te worden vastgesteld waarvoor met ingang van 1 januari Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten, met uitzon­ 1990 certificaten kunnen worden aangevraagd binnen de dering van Portugal. totale hoeveelheid van 30 000 ton, eventueel automatisch verhoogd met de bijkomende hoeveelheid van 8 100 ton, Gedaan te Brussel, 19 december 1989 . bedoeld in artikel 5, leden 2 en 3, van Verordening (EEG) nr. 486/85 ; Voor de Commissie Overwegende dat erop dient te worden gewezen dat deze Ray MAC SHARRY beschikking Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1 972 inzake gezondheidsvraagstukken en vete' Lid -van de Commissie (') PB nr. L 61 van 1 . 3 . 1985, blz. 4. O PB nr. L 103 van 15 . 4. 1989, blz . 1 . O PB nr. L 241 van 13 . 9 . 1980, blz. 5. (5) PB nr. L 302 van 31 . 12. 1972, blz. 28 . (4) PB nr. L 283 van 18 . 10 . 1988 , blz. 13 . (é) PB nr. L 93 van 6. 4. 1989, blz. 25 .
eurlex_nl.shuffled.parquet/32
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie Hogere voorziening ingesteld op 5 juli 2007 door Koldo Gorostiaga Atxalandabaso tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 24 april 2007 in zaak T-132/06, Gorostiaga Atxalandabaso/Europees Parlement (Zaak C-308/07 P) Rekwirant: Koldo Gorostiaga Atxalandabaso (vertegenwoordiger: D. Rouget, advocaat) Andere partij in de procedure: Europees Parlement de onderhavige hogere voorziening gegrond te verklaren en bijgevolg de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 april 2007 te vernietigen; de zaak zelf af te doen en nietig te verklaren het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 22 maart 2006, waarbij rekwirant werd gelast een bedrag van 118 360,18 EUR terug te betalen en waarbij diverse, hem door het Parlement verschuldigde parlementaire vergoedingen werden ingehouden; te beslissen dat het Europees Parlement zijn eigen kosten zal dragen, alsook die welke door rekwirant zijn gemaakt. Middelen en voornaamste argumenten Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant zes middelen aan. Met zijn eerste middel betwist hij het beroep op artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat hem het recht op een eerlijk proces zou ontnemen, aangezien hij niet vooraf door het Gerecht zou zijn gehoord en evenmin op de argumenten van het Parlement zou hebben kunnen antwoorden. Met zijn tweede middel voert rekwirant aan dat het onpartijdigheidsbeginsel is geschonden, aangezien de twee achtereenvolgende beroepen die hij heeft ingesteld in de zaken T-146/04 en T-132/06 — die respectievelijk tot het arrest van 22 december 2005 en tot de beschikking van 24 april 2007 hebben geleid — ten gronde door dezelfde rechters zouden zijn beoordeeld. Het voormelde beginsel houdt echter in dat eenzelfde rechter, ook in eenzelfde instantie, geen kennis mag nemen van een zaak die berust op feiten die gelijk zijn aan — of voldoende samenhangen met — die van een zaak waarover hij eerder uitspraak heeft gedaan. Met zijn derde middel betoogt rekwirant dat het Gerecht de draagwijdte van het arrest van 22 december 2005 onjuist heeft beoordeeld. Aangezien het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 24 februari 2004 wegens onbevoegdheid nietig was verklaard, had rekwirant immers geen reden om tegen dat arrest hogere voorziening in te stellen. De vaststelling van de onbevoegdheid door de rechter had immers de nietigheid van het gebrekkige besluit tot gevolg. Met zijn vierde middel betwist rekwirant de systematische weigering van het Gerecht om rekening te houden met de argumenten die hij had aangevoerd om nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 22 maart 2006 te verkrijgen. Dit laatste besluit is immers een nieuw besluit, onderscheiden van het besluit van 24 februari 2004. Het Gerecht was dus verplicht alle middelen, ten gronde en formeel, te onderzoeken die hij had aangevoerd om het te betwisten. Met zijn vijfde middel verwijt rekwirant het Gerecht, dat het heeft geweigerd het middel ontleend aan overmacht te onderzoeken, ofschoon een dergelijk middel niet was opgeworpen in het beroep tegen het besluit van 24 februari 2004. Met zijn zesde middel, ten slotte, verwijt rekwirant het Gerecht, het beginsel van goed bestuur te hebben miskend, door met name iedere verwijzing naar de Code van goed administratief gedrag, die het Parlement op 6 september 2001 heeft goedgekeurd, te weigeren.
eurlex_nl.shuffled.parquet/35
eurlex
11 . 11 . 82 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 315/ 11 VERORDENING EEG Nr. 2997/82 VAN DE COMMISSIE van 9 november 1982 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2897/82 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE Verordening (EEG) nr. 2897/82 derhalve op zodanige GEMEENSCHAPPEN, wijze moet worden aangepast dat deze benadeling wordt voorkomen ; Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, Overwegende dat de in deze verordening vervatte Gelet op Verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad maatregelen in overeenstmming zijn met het advies van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappe­ van het Comité van beheer voor granen, lijke ordening der markten in de sector granen ('), laat­ stelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1 451 /82 (2), HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING en met name op artikel 6, lid 2, vierde alinea, VASTGESTELD : Gezien het advies van het Monetair Comité, Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 2897/82 van de Commissie van 29 oktober 1982 (3), de restitu­ Voetnoot 3 in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. ties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen 2897/82 wordt aangevuld met de volgende zin : zijn vastgesteld voor verschillende categorieën voor produkten — waarbij de produkten in categorieën zijn "Voor zover dit minimum in acht wordt genomen, ingedeeld op basis van het gehalte aan graanprodukten gelden deze restituties op verzoek van de belang­ — en dat voor elke categorie hogere restituties zijn hebbende eveneens wanneer het gehalte aan graan­ vastgesteld voor het geval dat het produkt een mini­ produkten het op dezelfde regel vastgestelde maxi­ mumgehalte aan maïs en/of sorgho bevat ; mumgehalte overschrijdt.". Overwegende dat de handelaren ten onrechte kunnen Artikel 2 worden benadeeld door het feit dat volgens deze rege­ ling voor produkten die wel het minimumgehalte aan Deze verordening treedt in werking op de dag van maïs en/of sorgho bevatten om in een bepaalde cate­ haar bekendmaking in het Publikatieblad van de gorie te worden ingedeeld, maar die het voor diezelfde Europese Gemeenschappen. categorie vastgestelde maximumgehalte aan granen overschrijden, de soms lagere restitutie zou moeten Zij is van toepassing met ingang van 1 november gelden die is vastgesteld voor de hogere categorie ; dat 1982 . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 9 november 1982. Voor de Commissie Lid van de Commissie (') PB nr. L 281 van 1 . 11 . 1975, blz. 1 . (2) PB nr. L 164 van 14. 6 . 1982, blz. 1 . (3) PB nr. L 304 van 30 . 10 . 1982, blz. 15 .
eurlex_nl.shuffled.parquet/36
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Mestre (Italië) op 24 maart 2011 — Strafzaak tegen Asad Abdallah Giudice di pace di Mestre Partijen de strafzaak Staat richtlijn 2008/115/EG (1) in de weg aan een nationale bepaling als artikel 10 bis van decreto legislativo nr. 286 van 25 juli 1998 waarin het enkele feit dat onderdanen van derde landen in strijd met de op immigratiegebied vastgestelde regels het nationale grondgebied binnenkomen of zich daar ophouden, wordt aangemerkt als strafbaar feit dat wordt bestraft met een geldboete van 5 000 tot 10 000 EUR? Mag artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2008/115/EG in die zin worden uitgelegd dat van de werkingssfeer van de in die richtlijn voorziene waarborgen is uitgesloten de verwijdering die is bedoeld als vervangende straf, zoals is voorzien in artikel 16, lid 1, van decreto legislativo nr. 2186 van 25 juli 1998, na het begaan van een strafbaar feit dat bestaat in het enkele [illegaal] binnenkomen of verblijven op het nationale grondgebied, als bedoeld in artikel 10 bis van decreto legislativo nr. 286 van 25 juli 1998? (1)  PB L 348, blz. 98.
eurlex_nl.shuffled.parquet/38
eurlex
DE LA COMMISSION COLLECTION RELIEE DES COM (68) 742 Conformément au règlement (CEE, Euratom) n° 354/83 du Conseil du 1er février 1983 concernant l'ouverture au public des archives historiques de la Communauté économique européenne et de la Communauté européenne de l'énergie atomique (JO L 43 du 15.2.1983, p. 1), tel que modifié par le règlement (CE, Euratom) n° 1700/2003 du 22 septembre 2003 (JO L 243 du 27.9.2003, p. 1), ce dossier est ouvert au public. Le cas échéant, les documents classifiés présents dans ce dossier ont été déclassifiés conformément à l'article 5 dudit In accordance with Council Regulation (EEC, Euratom) No 354/83 of 1 February 1983 concerning the opening to the public of the historical archives of the European Economic Community and the European Atomic Energy Community (OJ L 43, 15.2.1983, p. 1), as amended by Regulation (EC, Euratom) No 1700/2003 of 22 September 2003 (OJ L 243, 27.9.2003, p. 1), this file is open to the public. Where necessary, classified documents in this file have been declassified in conformity with Article 5 of the aforementioned regulation. In Übereinstimmung mit der Verordnung (EWG, Euratom) Nr. 354/83 des Rates vom 1. Februar 1983 über die Freigabe der historischen Archive der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft und der Europäischen Atomgemeinschaft (ABI. L 43 vom 15.2.1983, S. 1), geändert durch die Verordnung (EG, Euratom) Nr. 1700/2003 vom 22. September 2003 (ABI. L 243 vom 27.9.2003, S. 1), ist diese Datei der Öffentlichkeit zugänglich. Soweit erforderlich, wurden die Verschlusssachen in dieser Datei in Übereinstimmung mit Artikel 5 der genannten Verordnung freigegeben. ---pagebreak--- COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN COM(68 ) 742 def . Brussel , 25 september 1968 Voorstel voor een Verordening ( EEG) van de Raad. houdende wijziging van Verordening ( EEG) No . 666/68 ( door de Commissie bij de Raad ingediend) CQM(68 ) 742 def . ---pagebreak--- MEMORIE VM TOELICHTING Daar de Raad besloten heeft een aantal chemische produkten toe te voegen aan de lijst van Ooederen waarvan de uitvoer aanleiding geeft tot het verlenen van restituties bij uitvoer indien de betrokken goederen verkregen zijn uit suiker of granen ( l ), werd Verordening n° 217/67/EEG van de ?Laad , van 27 juni 1967 , " houdende vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de restituties die kunna worden verleend bij de uitvoer naar derde landen van bepaalde landbouwprodukten in de vorm van niet in bijlage II van het Verdrag vermelde goederen " ( 2 ) dientengevolge gewijzigd bij Verordening (EEG) n° 666/68 , van 30 mei 1968 ( 3 ). Onder de bepalingen van deze verordening bevinden zich hoeveelheden suiker en maïs waarvo ,r de bedragen van de in aanmerking komende restituties bij uitvoer van sorbitol en manitol moeten worden vastgesteld . Daar elk van deze produkten echter verkregen kunnen worden door verschillende fabricage methoden , heeft men besloten dat de aldus vastgestelde hoeveelheden gedurende een bepaalde periode beproefd zullen worden , teneinde te controleren of zij in alle gevallen als geldig kunnen worden beschouwd . Als gevolg hiervan werd de toepassingsduur van Verordening (EEG) n° 666/68 beperkt tot 30 september 1968 . De inlichtingen die de Commissie hierover heeft gekregen tonen aan dat deze periode te kort blijkt te zijn om definitieve resultaten te kunnen trekken uit de verkregen ervaring . Daarom is het gewenst deze proefperiode te verlengen zonder echter een juiste datum vast te stellen . Dit is het doel van dit voorstel van verordening . ( 1 ) cf . Verordening ( EEG ) n° 516/68 rn (EEG) n° 517/63 ( P.B. n° L 102 van 30.4.1968 , blz 1 en 2 ) ( 2 ) cf . P.B. n° 135 van 30.6.1967 - blz 2895/67 ( 3 ) cf . P.B. n° L 124 van I . 6.I968 - blz 1 ---pagebreak--- voorstel voor een Verordening ( EEG ) van de Raad houdende wijziging van Verordening (EEG) No . 666/68 (door de Commissie tij de Raad ingediend) DE RAAD VAN DE EUROPSSS GMEENSCHAPPEN , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , Gelet op Verordening n® 120/67/SEG van de Raad , van 13 juni 1967 » houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector grenen ( l ), inzonderheid op artikel 16 , lid 5 » Gelet op Verordening n° I . OO9/67/EEG van de Raad , van 13 december 1967 , . .. . . . . . . v. . '* houdende een gémèénsóhaÊ>pelijke ordening der markten in de sector suiker , « . . v . ■ ) inzonderheid op artikel 17 , lid 2 , 5e alinea ; Gteien het voorstel van de Commissie , Overwegende dat "bij Verordening' (EEG ) n° 666/68 van de Raad , van 30 mei 1968 ( 3 ) artikel 6 en de bijlagen A en B van Verordening n° 217/67/EEG van de Raad , van 27 juni 1967 » houdende vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de restituties die kunnen worden verleend bij de uitvoer naar derde landen van bepaalde landbou .produkten in de vorm van niet in bijlage II van het Verdrag vermelde goederen ( 4 ) werden gewijzigd met het doel om de bepalingen van deze verordening te doen toepassen op bepaalde chemische produkten verkregen , hetzij uit suiker , hetzij uit zetmeelprodukten ; Overwegende echter dat /teneinde zeker te stellen dat de terzake vastgestelde maatregelen aan de verschillende fabricagemethoden van sommige in aanmerking komende chemische produkten worden aangepast , werd de toepassingsduur van Verordening (EEG ) n° 666/68 tot 30 september 1968 beperkt ; dat het noodzakelijk blijkt deze ervaring te verlengen , ( 1 ) P.B. n° 117 van I9.6.I967 , blz 2269/67 ( 2 ) P.B. n° 308 van 13.12.1967 , blz 1 . ( 3 ) P.B. n° L 124 van I . 6.I968 , blz 1 ( 4) P.B. n° 135 van 30.6.1967 , blz 2895/67 .../... HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD ; ■ Artikel 1 De tweede alinea van artikel 3 van Verordening ( EEG ) n° 666/ 68 wordt ingetrokken . Deze Verordening treedt in werking op 1 october 1960 . Deze Verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat . Gedaan te Brasse! « Tc<rr tïâ ~ '
eurlex_nl.shuffled.parquet/40
eurlex
Avis juridique important 90/587/EEG: Beschikking van de Commissie van 27 JUNI 1990 tot vaststelling van het communautaire bestek voor de structurele bijstandsverlening van de gemeenschap in het kader van doelstelling 5 b) in de regio "BOURGOGNE" (Frankrijk) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek) Publicatieblad Nr. L 322 van 21/11/1990 blz. 0061 - 0062 BESCHIKKING VAN DE COMMISSIEvan 27 juni 1990tot vaststelling van het communautaire bestek voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in het kader van doelstelling 5 b) in de regio "Bourgogne" (Frankrijk)(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)(90/587/EEG)DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, Gelet op Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de cooerdinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (1), en met name op artikel 11, lid 3, Overwegende dat bij Beschikking 89/426/EEG van de Commissie (2) de plattelandsgebieden zijn vastgesteld diein aanmerking komen voor bijstand van de Gemeenschap in het kader van doelstelling 5 b) overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2052/88; Overwegende dat in de regio "Bourgogne" bepaalde gebieden zijn geselecteerd voor toekenning van bijstand van de Gemeenschap in het kader van doelstelling 5 b); Overwegende dat in artikel 11, lid 3, van Verordening(EEG) nr. 2052/88 is bepaald dat de Commissie op basis van de door de Lid-Staten ingediende plannen voor plattelandsontwikkeling, in het kader van het partnerschap en met instemming van de betrokken Lid-Staat, communautaire bestekken voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap vaststelt; Overwegende dat krachtens artikel 11, lid 3, vierde alinea, van genoemde verordening het communautaire bestek met name het volgende omvat: de prioritaire ontwikkelingszwaartepunten, de vormen van bijstandsverlening, het indicatieve financieringsplan, met vermelding van het bedrag en de bronnen van de bijstandsverlening, alsmede de duur van deze bijstandsverlening; Overwegende dat in titel III, artikel 8 en volgende, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad (3), tot vaststelling van de toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88, de voorwaarden voor de opstelling en de uitvoering van de communautaire bestekken zijn vermeld; Overwegende dat de Franse Regering overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 op 26 oktober 1989 het plan voor plattelandsontwikkeling voor de regio "Bourgogne" bij de Commissie heeft ingediend; Overwegende dat het door de Franse Regering ingediende plan een beschrijving van de voornaamste voor de ontwikkeling gekozen zwaartepunten en van de daarop betrekking hebbende acties bevat en gegevens verstrekt over het bij de verwezenlijking van het plan beoogde gebruik van de bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Oriëntatie, en de Europese Investeringsbank (EIB) en andere financieringsinstrumenten van de Gemeenschap; Overwegende dat het communautaire bestek met instemming van de betrokken Lid-Staat in het kader van het in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde partnerschap is vastgesteld; Overwegende dat deze beschikking in overeenstemming is met het advies van het Comité landbouwstructuur en plattelandsontwikkeling en dat het Comité van artikel 124 van het Verdrag is geraadpleegd; Overwegende dat deze beschikking overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 als verklaring van intentie aan de betrokken Lid-Staat wordt toegezonden; Overwegende dat krachtens artikel 20, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 de betalingsverplichtingen met betrekking tot de bijdrage van de Structuurfondsen inde financiering van de onder het communautaire bestek vallende bijstandsmaatregelen worden aangegaan nadat de Commissie een besluit tot goedkeuring van de betrokken acties heeft genomen, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1Het communautaire bestek voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de onder doelstelling 5 b) vallende plattelandsgebieden van de regio "Bourgogne" tijdens de periode van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1993 wordt goedgekeurd. De Commissie verklaart voornemens te zijn tot de verwezenlijking van dit communautaire bestek bij te dragen volgens de daarin vervatte gedetailleerde bepalingen en in overeenstemming met de voorschriften en richtsnoeren van de Structuurfondsen en de andere bestaande financieringsinstrumenten. Artikel 2Het communautaire bestek behelst de volgende hoofdpunten: a)de voor de gezamenlijke actie van de Gemeenschap en de Lid-Staat in aanmerking genomen prioritaire zwaartepunten: - ontwikkeling en diversificatie van de landbouw- en bosbouwsector, - ontwikkeling van de industrie, de ambachtelijke sector en de dienstensector, - toerisme, - menselijke hulpbronnen; b)een overzicht van de vormen van bijstandsverlening die zullen worden toegepast, hoofdzakelijk via operationele programma's; c)een indicatief financieringsplan op basis van constante prijzen van 1989 waarin voor de gehele periode de beoogde financiële middelen voor de verlening van bijstand uit de Gemeenschapsbegroting zijn vermeld, zowel voor de uitvoering van nieuwe acties in het kadervan de onder a) bedoelde prioritaire zwaartepunten als voor lopende of vóór de vaststelling van dit communautaire bestek goedgekeurde meerjarenacties. Deze financiële middelen zijn als volgt verdeeld: >RUIMTE VOOR DE TABEL>Artikel 3Deze verklaring van intentie is gericht tot de Franse Republiek. Gedaan te Brussel, 27 juni 1990. Voor de CommissieRay MAC SHARRYLid van de Commissie(1) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9. (2) PB nr. L 198 van 12. 7. 1989, blz. 1. (3) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 1.
eurlex_nl.shuffled.parquet/42
eurlex
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot intrekking van Besluit 2010/290/EU betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Slowakije /* COM/2014/0430 final */ Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot intrekking van Besluit 2010/290/EU betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Slowakije DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 12, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1)       Bij Besluit 2010/290/EU van de Raad van 2 december 2009 werd op aanbeveling van de Commissie besloten dat er in Slowakije een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat volgens de door de Slowaakse autoriteiten in oktober 2009 ter kennis gebrachte gegevens het overheidstekort in 2009 naar verwachting 6,3 % van het bbp zou bereiken en daarmee de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3% van het bbp zou overschrijden, terwijl de bruto-overheidsschuld naar verwachting in 2009 ongeveer 36 % van het bbp zou belopen, ruim onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp. (2)       Overeenkomstig artikel 126, lid 7, van het Verdrag en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten, heeft de Raad op 2 december 2009 op aanbeveling van de Commissie een aanbeveling tot Slowakije gericht waarin het land werd verzocht om uiterlijk eind 2013 aan de buitensporigtekortsituatie een einde te maken. De aanbeveling is openbaar (3)       Overeenkomstig artikel 4 van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dit protocol dienen de lidstaten ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsook over andere, daarmee samenhangende variabelen te verstrekken. (4)       Wanneer hij beziet of een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort moet worden ingetrokken, moet de Raad een besluit nemen op basis van ter kennis gebrachte gegevens. Bovendien mag een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort alleen worden ingetrokken als uit de prognoses van de Commissie blijkt dat het tekort gedurende de prognoseperiode de referentiewaarde van 3 % van het bbp niet zal overschrijden. (5)       Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009 na de vóór 1 april 2014 door Slowakije gedane kennisgeving heeft verstrekt en uit de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie kunnen de volgende conclusies worden getrokken: nadat het overheidstekort van Slowakije in 2009 met 8 % zijn hoogste punt had bereikt, is dit in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 in 2013 teruggebracht tot 2,8 % van het bbp. De terugdringing van het tekort was het gevolg van begrotingsconsolidatie aan zowel de inkomsten- als de uitgavenzijde, met inbegrip van eenmalige maatregelen; het stabiliteitsprogramma 2014 streeft naar een nominaal tekort van 2,6 % van het bbp in 2014 en een verdere terugdringing ervan tot 2,5 % van het bbp in 2015, 1,6 % van het bbp in 2016 en 0,5 % van het bbp in 2017. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zal het overheidstekort licht stijgen tot 2,9 % van het bbp in 2014 en vervolgens weer uitkomen op 2,8 % van het bbp in 2015. Het tekort zal dus tijdens de prognoseperiode naar verwachting onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven; het structurele saldo, dat wil zeggen het conjunctuurgezuiverde overheidssaldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, is tussen 2009 en 2013 gemiddeld met 1½ % van het bbp per jaar verbeterd. Dit saldo zal naar verwachting in 2014 licht verslechteren, maar bij ongewijzigd beleid in 2015 verbeteren. Het blijkt in dit verband dat er in 2014 een kloof van 0,3 % van het bbp aan het ontstaan is ten opzichte van de vereiste aanpassing van het structureel saldo in de richting van de middellangetermijndoelstelling; gelet op het zich aandienend risico dat van het voorgeschreven aanpassingstraject wordt afgeweken, wijst dit erop dat de begrotingsmaatregelen moeten worden aangescherpt om ervoor te zorgen dat volledig aan het preventief deel van het pact wordt voldaan; de overheidsschuld kwam in 2013 uit op 55,4 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zal de overheidsschuld verder stijgen tot 56,3 % van het bbp in 2014 en 57,8 % van het bbp in 2015. (6)       De Raad herinnert eraan dat vanaf 2014, het jaar na de correctie van het buitensporig tekort, voor Slowakije het preventief deel van het stabiliteits- en groeipact van kracht is en dat Slowakije in een passend tempo vooruitgang moet boeken in de richting van de middellangetermijndoelstelling en daarbij onder meer de uitgavennorm in acht moet nemen. (7)       Overeenkomstig artikel 126, lid 12, van het Verdrag moet een besluit van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporig tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. (8)       Volgens de Raad is het buitensporig tekort in Slowakije gecorrigeerd en dient Besluit 2010/290/EU derhalve te worden ingetrokken, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporig tekort in Slowakije is gecorrigeerd. Besluit 2010/290/EU wordt ingetrokken. Dit besluit is gericht tot de Slowaakse Gedaan te Brussel, PB L 125 van 21.5.2010, blz. 48. Het overheidstekort en de overheidsschuld voor 2009 kwamen uit op 8 % van het bbp respectievelijk 35,6 % van het bbp. PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6. PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1. Overeenkomstig de "Specificaties inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact en richtsnoeren inzake de vorm en de inhoud van stabiliteits- en convergentieprogramma's" van 3 september 2012.
eurlex_nl.shuffled.parquet/45
eurlex
30. 4. 88 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 111 / 13 VERORDENING (EEG) Nr. 1167/88 VAN DE COMMISSIE van 29 april 1988 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat voor stropen en bepaalde andere produkten van de suikersector DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE voerde produkten gelijk moet zijn aan het honderdste GEMEENSCHAPPEN, deel van het bedrag dat wordt bepaald met inachtneming van enerzijds het verschil tussen de interventieprijs voor Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese witte suiker die gedurende de maand waarvoor het basis­ Economische Gemeenschap, bedrag wordt vastgesteld, geldt voor de niet-deficitaire gebieden van de Gemeenschap, en de voor witte suiker op Gelet op de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, de wereldmarkt geconstateerde noteringen of prijzen, en Gelet op Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van anderzijds de noodzaak om een evenwicht tot stand te 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening brengen tussen het gebruik van basisprodukten uit de der markten in de sector suiker ('), laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschap met het oog op de uitvoer van verwerkte Verordening (EEG) nr. 1 107/88 (2), en met name op produkten naar derde landen en het gebruik van de tot artikel 19, lid 4, het veredelingsverkeer toegelaten produkten uit deze Gezien het advies van het Monetair Comité, Overwegende dat de toepassing van het basisbedrag Overwegende dat artikel 19 van Verordening (EEG) nr. beperkt kan worden tot bepaalde in artikel 1 , lid 1 , sub d), 1785/81 bepaalt dat het verschil tussen de noteringen of van Verordening (EEG) nr. 1785/81 genoemde produk­ de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 , lid 1 , ten ; sub d), van genoemde verordening genoemde produkten en de prijzen van de Gemeenschap overbrugd kan worden Overwegende dat krachtens artikel 19 van Verordening door een restitutie bij de uitvoer ; (EEG) nr. 1785/81 een restitutie kan worden vastgesteld bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1 , lid 1 , Overwegende dat volgens artikel 8 van Verordening (EEG) sub f) en g), van die verordening genoemde produkten ; nr. 766/68 van de Raad van 18 juni 1968 met betrekking dat het niveau van de restitutie moet worden vastgesteld tot uitvoeringsbepalingen voor de restitutie bij uitvoer van voor 100 kg droge stof, waarbij rekening wordt gehouden suiker (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. met de restitutie bij uitvoer voor de produkten van 1489/76 (4), de restitutie voor 100 kilogram van de in GN-code 1702 30 91 , de restitutie bij uitvoer van de in artikel 1 , lid 1 , sub d), van Verordening (EEG) nr. 1785/81 artikel 1 , lid 1 , sub d), van Verordening (EEG) nr. 1785/81 genoemde produkten die worden uitgevoerd, gelijk is aan bedoelde produkten en met de economische aspecten van het basisbedrag, vermenigvuldigd met het saccharosege­ de betrokken uitvoer ; dat de restitutie slechts wordt halte, in voorkomend geval verhoogd met het gehalte aan toegekend voor produkten die voldoen aan de voor­ andere als saccharose berekende suikersoorten ; dat dit waarden welke zijn vastgesteld in artikel 3 van Verorde­ saccharosegehalte van het betrokken produkt overeen­ ning (EEG) nr. 1469/77 van de Commissie van 13 juni komstig het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EEG) 1977 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de nr. 394/70 van de Commissie van 2 maart 1970 houdende heffing en de restitutie voor isoglucose en tot wijziging vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de restitutie van Verordening (EEG) nr. 192/75 (8); bij uitvoer van suiker (*), laatstelijk gewijzigd bij Verorde­ ning (EEG) nr. 1467/77 (6), wordt vastgesteld ; Overwegende dat, wegens de invoering van de gecombi­ neerde nomenclatuur bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 Overwegende dat volgens artikel 7 van Verordening (EEG) van de Raad (9), de met ingang van 1 januari 1988 voor de nr. 766/68 het basisbedrag van de restitutie voor sorbose, uitvoerrestituties voor landbouwprodukten geldende uitgevoerd in ongewijzigde staat, gelijk moet zijn aan het nomenclatuur is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. basisbedrag van de restitutie, verminderd met een 3846/87 (,0) ; honderdste van de restitutie bij de produktie die, overeen­ komstig Verordening (EEG) nr. 1400/78 van de Raad van Overwegende dat, ten einde de normale werking van het 20 juni 1978 houdende vaststelling van de algemene voor­ stelsel van restituties te verzekeren, het nodig is voor de schriften inzake de restitutie bij de produktie voor in de berekening van deze laatste : chemische industrie gebruikte suiker f) geldt voor de in — een uit de spilkoers voortvloeiende omrekeningskoers de bijlage van deze laatste verordening vermelde produk­ waarop de in artikel 3, lid 1 , laatste alinea, van Veror­ dening (EEG) nr. 1676/85 van de Raad (u), laatstelijk Overwegende dat het basisbedrag van de restitutie voor de gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1636/87 (12), overige in artikel 1 , lid 1 , sub d), van Verordening (EEG) bedoelde correctiefactor is toegepast, voor de nr. 1785/81 bedoelde en in onveranderde vorm uitge­ munteenheden welke onderling worden gehandhaafd binnen een contante maximummarge op een bepaald moment van 2,25 % , (') PB nr. L 177 van 1 . 7. 1981 , blz. 4. (2) PB nr. L 110 van 29. 4. 1988. (3) PB nr. L 143 van 25. 6. 1968, blz. 6. (•) PB nr. L 162 van 1 . 7. 1977, blz. 9. O PB nr. L 167 van 26. 6. 1976, blz. 13. (») PB nr. L 256 van 7. 9. 1987, blz. 1 . O PB nr. L 50 van 4. 3. 1970, blz. 1 . O PB nr. L 366 van 24. 12. 1987, blz. 1 . («) PB nr. L 162 van 1 . 7. 1977, blz. 6. (») PB nr. L 164 van 24. 6. 1985, blz. 1 . O PB nr. L 170 van 27. 6. 1978, blz. 9. 12) PB nr. L 153 van 13. 6. 1987, blz. 1 . ---pagebreak--- Nr. L 111 / 14 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 30. 4. 88 — een omrekeningskoers voor de andere munteenheden Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatre­ gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de gelen in overeenstemming zijn met het advies van het contante wisselkoersen voor elke van deze munteen­ Comité van beheer voor suiker, heden gedurende een bepaald tijdvak ten opzichte van de munteenheden van de Gemeenschap bedoeld in het vorige streepje, en bovengenoemde coëfficiënt, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING aan te houden ; VASTGESTELD : Overwegende dat de bovengenoemde restituties maande­ lijks vastgesteld dienen te worden ; dat zij tussentijds kunnen worden gewijzigd ; Artikel 1 Overwegende dat de restituties voor de betrokken produk­ De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in ten, op basis van de voorafgaande bepalingen, worden artikel 1 , lid 1 , sub d), f) en g), van Verordening (EEG) nr. vastgesteld op de niveaus die in de bijlage bij deze veror­ 1785/81 genoemde produkten worden vastgesteld op de dening zijn aangegeven ; , bedragen als aangegeven in de bijlage. Overwegende dat krachtens artikel 275 van de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal restituties bij uitvoer naar Portugal verleend kunnen worden ; dat op grond van Artikel 2 het onderzoek van de situatie en het prijspeil geen resti­ tutie bij uitvoer naar Portugal dient te worden vastgesteld ; Deze verordening treedt in werking op 1 mei 1988 . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 29 april 1988 . Voor de Commissie Vice - Voorzitter ---pagebreak--- 30. 4. 88 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 111 / 15 bij de verordening van de Commissie van 29 april 1988 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat voor stropen en bepaalde - andere produkten van de Basisbedrag per 1 % gehalte aan saccharose en Restitutiebedrag per 100 kg per 100 kg nettogewicht droge stof fl van het betrokken produkt (') 1702 40 10 100 42,07 1702 60 10 00Ó \ 42,07 1702 60 90 000 0,4207 1702 90 30 000 I 42,07 1702 90 60 000 0,4207 1702 90 71 000 0,4207 1702 90 90 900 0,4207 2106 90 30 000 \ 42,07 2106 90 59 000 0,4207 (') Het basisbedrag is niet van toepassing op stropen met een zuiverheid van minder dan 85 % (Verordening (EEG) nr. 394/70). Het saccharosegehalte wordt overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 394/70 vastge­ (2) Alleen geldig voor de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1469/77 bedoelde produkten.
eurlex_nl.shuffled.parquet/46
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 804/2012 VAN DE COMMISSIE van 7 september 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit DE EUROPESE COMMISSIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("integrale-GMO-verordening") (1), Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1, Overwegende hetgeen volgt: Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening. Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 7 september 2012. Voor de Commissie, namens de voorzitter, José Manuel SILVA RODRÍGUEZ Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling (1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. (2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1. Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit Code derde landen (1) 0702 00 00 0707 00 05 0709 93 10 0805 50 10 0806 10 10 0808 10 80 0808 30 90 0809 40 05 (1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code "ZZ" staat voor "overige oorsprong".
eurlex_nl.shuffled.parquet/47
eurlex
Nr. L 92/6 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 5. 4. 89 VERORDENING (EEG) Nr. 868/89 VAN DE COMMISSIE van 4 april 1989 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3537/88 betreffende de opening van een permanente inschrijving voor de verkoop op de interne markt van 112 000 ton sorgho die in het bezit is van het Spaanse interventiebureau DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING GEMEENSCHAPPEN, VASTGESTELD : Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, Artikel 1 Gelet op Verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke orde­ Artikel 1 , tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. ning der markten in de sector granen ('), laatstelijk gewij­ 3537/88 wordt gelezen : zigd bij Verordening (EEG) nr. 1 66/89 (2), "De in de eerste alinea bedoelde verkoop vindt plaats Gelet op Verordening (EEG) nr. 1 799/87 van de Raad van overeenkomstig de voorwaarden die in deze verorde­ 25 juni 1987 inzake de bijzondere regeling voor de invoer ning en in titel I, met uitzondering van artikel 5, en van maïs en sorgho in Spanje voor de periode 1987 tot en titel III van Verordening (EEG) nr. 1836/82 van de met 1990 (3), inzonderheid op artikel 4, lid 2, Commissie (*) zijn vastgesteld. Overwegende dat het Spaanse interventiebureau op grond Wanneer de offertes niet schijnen overeen te stemmen van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 1799/87 300 000 met de marktwaarde van het produkt, met name op ton sorgho op de wereldmarkt heeft aangekocht ; grond van de kwaliteit ervan, kan het Spaanse inter­ Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 3537/88 van ventiebureau besluiten de inschrijving niet toe te de Commissie (4), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. wijzen. 326/89 Q, 112 000 ton sorgho op de interne markt te O PB nr. L 202 van 9. 7. 1982, blz. 23.". koop wordt aangeboden ; dat het wegens het gevaar voor kwaliteitsverlies als gevolg van de lange opslag van het graan dienstig is de verkoopvoorwaarden te versoepelen Artikel 2 zonder de markt te verstoren ; Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatre­ Deze verordening treedt in werking op de dag van haar gelen in overeenstemming zijn met het advies van het bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Comité van beheer voor granen, Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in Gedaan te Brussel, 4 april 1989. Voor de Commissie Ray MAC SHARRY Lid van de Commissie (') PB nr. L 281 van 1 . 11 . 1975, blz. 1 . (2) PB nr. L 20 van 25. 1 . 1989, blz. 16. (3) PB nr. L 170 van 30. 6; 1987, blz. 1 . (4 PB nr. L 309 van 15. 11 . 1988, blz. 30. h PB nr. L 38 van 10. 2. 1989, blz. 17.
eurlex_nl.shuffled.parquet/49
eurlex
Nr. L 223/20 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 11 . 8 . 73 VERORDENING (EEG) Nr. 2196/73 VAN DE COMMISSIE van 10 augustus 1973 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1108/68 houdende uitvoeringsbepalin­ gen voor de openbare opslag van mager melkpoeder DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE Overwegende dat de in deze verordening vervatte GEMEENSCHAPPEN, maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelpro­ Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese dukten, Gelet op Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke VASTGESTELD : ordening der markten in de sector melk en zuivelpro­ dukten (J), laatstelijk gewijzigd bij de Akte betreffende Artikel 1 de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing der Ver­ dragen (2), met name op artikel 7, lid 5, In bijlage I van Verordening (EEG) nr. 1108/68 wordt de volgende alinea van lid 2, sub b), toegevoegd : Overwegende dat in bijlage I van Verordening (EEG) «of nr. 1108/68 van de Commissie van 27 juli 1968 hou­ 1 zak van kraftpapier, papierstevigheid ten minste dende uitvoeringsbepalingen voor de openbare opslag 70 g per m2 ; van mager melkpoeder (3), laatstelijk gewijzigd bij 1 zak van kraftpapier met een polyethyleenlaag, Verordening (EEG) nr. 1752/73 (4), de eisen worden papierstevigheid ten minste 80 g 4- 15 g per m2 ; vastgesteld waaraan de verpakkingen, van het magere­ melkpoeder, dat ter interventie wordt aangeboden, 3 zakken van kraftpapier, papierstevigheid ten moeten voldoen ; minste 70 g per m2 ; 1 binnenzak van polyethyleen van ten minste 0,06 Overwegende dat het ten gevolge van de ontwikkeling mm dikte, dichtgelast of tweemaal dichtgebon­ van de verpakkingstechniek van magere-melkpoeder den ." en de ingebruik zijnde methodes in de nieuwe Lid- Artikel 2 Staten noodzakelijk blijkt het gebruik van een aanvul­ lende sóort verpakking voor het magere-melkpoeder, Deze verordening treedt in werking op de dag vol­ dat ter interventie wordt aangeboden, mogelijk te ma­ gende op die van haar bekendmaking in het Publika­ ken ; tieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 10 augustus 1973 . Voor de Commissie (') PB nr. L 148 van 28 . 6 . 1968 , blz . 13 . (-') PB nr. L 73 van 27. 3 . 1972, blz. 14. (3 ) PB nr. L 184 van 29 . 7 . 1968 , blz. 34. 4 PB nr. L 176 van 30 . 6 . 1973 , blz . 70 .
eurlex_nl.shuffled.parquet/52
eurlex
1.ACHTERGROND VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING Krachtens artikel 9 van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om de drempels te herzien. Dat artikel voorziet ook, in geval van tijdsdruk, in het gebruik van de spoedprocedure, overeenkomstig artikel 49 van die richtlijn. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2014/23/EU worden de drempels berekend op basis van de gemiddelde dagwaarde van de euro uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, over een periode van 24 maanden die eindigt op de 31e augustus voorafgaande aan de datum van 1 januari waarop de herziening ingaat. De berekening van de drempels kan derhalve niet vroeger dan 1 september starten, gezien de beschikbaarheid van de gegevens. Daarnaast worden, overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die richtlijn, de herziene drempels (in euro's) en hun tegenwaarde in de andere nationale valuta's van de Europese Unie (EU) begin november door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Gezien het bovenstaande, en teneinde de wettelijke termijnen te halen, maakt de Commissie gebruik van de spoedprocedure om deze verordening vast te stellen. 2.RAADPLEGING VOORAFGAAND AAN DE AANNEMING VAN DE HANDELING De deskundigengroep op het gebied van overheidsopdrachten is over deze verordening en de begeleidende mededeling geraadpleegd. 3.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING De berekening van de drempels van de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten is een zuiver rekenkundige operatie en de herziening van de drempel is op zich dan ook een louter technische aangelegenheid. In overeenstemming met de voorwaarden van de Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie inzake overheidsopdrachten (GPA) moet die berekening om de twee jaar worden uitgevoerd. Het doel van de aanpassingen is valutaschommelingen tussen de ondertekenende landen te corrigeren die van invloed zouden zijn op de omvang van hun aanbestedingsmarkten, die openstaan voor concurrentie van bedrijven uit andere ondertekenende landen. De GPA heeft een mechanisme om de tegenwaarde van de drempels, die in bijzondere trekkingsrechten zijn vastgelegd, om de twee jaar te herberekenen in de valuta's van de partijen. Dit mechanisme heeft rechtsgevolg gekregen door artikel 9 van Richtlijn 2014/23/EU. Omwille van de samenhang is het raadzaam ook de niet onder de overeenkomst vallende drempels in Richtlijn 2014/23/EU aan te passen. GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE tot wijziging van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassingsdrempels inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten (Voor de EER relevante tekst) DE EUROPESE COMMISSIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten , en met name artikel 9, lid 4, tweede alinea, Overwegende hetgeen volgt: (1)Bij Besluit 2014/115/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (hierna "de overeenkomst" genoemd) die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie is gesloten. De overeenkomst is een plurilateraal instrument met als doel om de markten voor overheidsopdrachten wederzijds voor alle partijen open te stellen. Zij moet gelden voor elke overheidsopdracht met een waarde die gelijk is aan of hoger dan de bedragen (hierna "drempels" genoemd) die in de overeenkomst zijn vastgesteld en in bijzondere trekkingsrechten zijn uitgedrukt. (2)Een van de doelstellingen van Richtlijn 2014/23/EU is dat de aanbestedende diensten die deze richtlijn toepassen, tevens aan de verplichtingen van de overeenkomst voldoen. Daarvoor is het nodig dat de drempels die in deze richtlijn zijn vastgesteld voor overheidsopdrachten die ook onder de overeenkomst vallen, zodanig worden aangepast dat zij overeenkomen met de tegenwaarde in euro's van de drempels die in de overeenkomst zijn vastgesteld, naar beneden afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van duizend euro. (3)Omwille van de samenhang is het raadzaam ook de niet onder de overeenkomst vallende drempels in Richtlijn 2014/23/EU aan te passen. (4)Richtlijn 2014/23/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: In artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2014/23/EU wordt "5 225 000 EUR" vervangen door "5 548 000 EUR". Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 18.12.2017 Voor de Commissie PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1. Besluit 2014/115/EU van de Raad van 2 december 2013 betreffende de sluiting van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (PB L 68 van 7.3.2014, blz. 1). PB L 68 van 7.3.2014, blz. 4.
eurlex_nl.shuffled.parquet/53
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie Besluit van de raden van bestuur van corridors nr. 1 en nr. 2 voor het goederenvervoer per spoor tot vaststelling van het kader voor capaciteitstoewijzing voor de spoorgoederencorridors nr. 1 en nr. 2 DE MINISTERS VAN VERKEER VAN HET KONINKRIJK BELGIË, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE FRANSE REPUBLIEK, DE ITALIAANSE REPUBLIEK, HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG EN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, IN AANWEZIGHEID VAN DE VICEVOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE, Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (1) en de artikelen 39, 43, 45, 46, 48, 56, lid1 en bijlage VII van de Richtlijn in het bijzonder; Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en van de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (2) en de artikelen 8, 13, 14, 15, 18, 19 en 20 van de Verordening in het bijzonder; Dat er voor corridors nr. 1 en nr. 2 voor het goederenvervoer per spoor raden van bestuur zijn ingesteld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EU) nr. 913/2010 en dat hun "mission statements" goedgekeurd zijn naar aanleiding van de conferentie te Antwerpen op 27 juni 2011; Dat de Europese Commissie daarvan in kennis is gesteld via brieven van respectievelijk 29 juni 2011 en 11 juli 2011 van de voorzitters van de raden van bestuur van corridor nr. 1 voor het goederenvervoer per spoor en van corridor nr. 2 voor het goederenvervoer per spoor; Dat de Europese Commissie deze voorzitters per brief, van 19 oktober 2011, heeft geantwoord en de oprichting van de raden van bestuur van spoorgoederencorridors nr. 1 en nr. 2 heeft verwelkomd; Dat de raden van bestuur een kader moeten vaststellen voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit op de goederencorridor overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 913/2010; Dat Zwitserland met de Europese Commissie onderhandelt over de omzetting van Verordening (EU) nr. 913/2010; Dat de corridors nr. 1 en nr. 2 voor het goederenvervoer per spoor op elkaar aansluiten in Rotterdam, Antwerpen en Bazel; dat de corridors nr. 1 en nr. 8 voor het goederenvervoer per spoor op elkaar aansluiten in Rotterdam, Antwerpen en Duisburg; dat de corridors nr. 1 en nr. 6 voor het goederenvervoer per spoor op elkaar aansluiten in Milaan; dat de corridors nr. 2 en nr. 6 voor het goederenvervoer per spoor op elkaar aansluiten in Lyon; en dat de corridors nr. 2 en nr. 4 voor het goederenvervoer per spoor op elkaar aansluiten in Metz; Dat op corridorniveau gemeenschappelijke bindende voorschriften nodig zijn die de C-OSS (Corridor One-stop-Shop, enig loket van de Corridor) in staat stellen de capaciteit billijk toe te wijzen, ook in het geval van conflicterende aanvragen; Dat een geharmoniseerd kader voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit op alle goederencorridors wenselijk is; Dat de beheersraden van corridors nr. 1 en nr. 2 voor het goederenvervoer per spoor dit kader zijn overeengekomen voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit; Dat de infrastructuurbeheerders/toewijzende instanties daar bijgevolg naar zullen verwijzen in hun desbetreffende nationale netverklaring ten behoeve van de uitvoering ervan; Dat de toezichthoudende instanties hun standpunt inzake dit kader voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit kenbaar hebben gemaakt; Dat de ministers die dit document ondertekenen ernaar streven dit document toe te passen en overwegen de toepassing ervan uit te breiden naar andere corridors waarbij zij betrokken zijn; Dat er een Engelse versie van dit kader beschikbaar is. BESLUITEN het bijgevoegde kader voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit van de corridors nr. 1 en nr. 2 voor het goederenvervoer per spoor aan te nemen, BESLUITEN dat dit kader moet worden uitgevoerd, GEVEN blijk van hun instemming dat hun staat erdoor wordt gebonden, EN VERZOEKEN de Europese Commissie het besluit en het bijgevoegde kader voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit van de corridors nr. 1 en nr. 2 voor het goederenvervoer per spoor te publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie. KADER VOOR CORRIDORS voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit op goederencorridors overeenkomstig Verordening (EU) nr. 913/2010 I.   DOEL, REIKWIJDTE EN AARD VAN HET KADER Artikel 14, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 913/2010 ("de Verordening") bepaalt dat de raad van bestuur een kader vaststelt voor de capaciteitstoewijzing op corridors. Het kader voor de capaciteitstoewijzing op corridors betreft de verplichtende aspecten van de Verordening ten aanzien van de capaciteitstoewijzing. Dit kader voor de capaciteitstoewijzing op corridors ("kader voor corridors") betreft uitsluitend de toewijzing die gekoppeld is aan tevoren geregelde treinpaden, en aan de reservecapaciteit die aan de C-OSS wordt toegekend voor goederentreinen die op een corridor ten minste één grens overschrijden, zoals bepaald in artikel 14, vierde lid, van de Verordening, namelijk waar toewijzing van capaciteit door de C-OSS verplicht is overeenkomstig artikel 13 van de Verordening. De raad van bestuur toetst het functioneren van het kader voor corridors, waarbij de in bijlage 1 beschreven monitoring in aanmerking wordt genomen. De toezichthoudende instanties stellen de raad van bestuur in kennis van hun opmerkingen. Het kader is van toepassing op infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties teneinde duidelijke en transparante principes in te voeren voor de toewijzingsprocedure voor tevoren geregelde treinpaden en de reservecapaciteit door de C-OSS. Infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties waarborgen de uitvoering van het kader door de desbetreffende bepalingen op te nemen in hun netverklaringen. De reikwijdte van de toepassing van het kader wordt bepaald in het corridoruitvoeringsplan waarin de routes en verbindingen worden bepaald. II.   BEGINSELEN VOOR HET AANBOD VAN TEVOREN GEREGELDE PADEN De door de nationale infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties verschafte capaciteit voor tevoren geregelde treinpaden en de reservecapaciteit voor de C-OSS zijn afkomstig uit de nationale capaciteit bestemd voor goederenverkeer. De infrastructuurbeheerders en de toewijzende instanties realiseren de aanleg van tevoren geregelde paden en de bepaling van reservecapaciteit overeenkomstig artikel 14 van de Verordening en houden daarbij onder meer rekening met: de vervoersmarktstudie waarin de vraag naar internationaal goederenvervoer op de corridor geanalyseerd wordt en ook de verschillende soorten verkeer, in het bijzonder het personenvervoer, aan de orde komen; de vraag naar infrastructuurcapaciteit met betrekking tot voormalige en vigerende dienstregelingen; de nationale kaderovereenkomsten. De details van het aanbod van tevoren geregelde paden worden toegelicht in het Corridorinformatiedocument. Deze tevoren geregelde paden worden uiterlijk op X-11 in exclusief beheer overgedragen aan de C-OSS en in het geval van reservecapaciteit ten minste 60 dagen voordat de trein rijdt (X-2). De infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties streven ernaar in het aanbod aan tevoren geregelde treinpaden de toegang en paden die terminals met elkaar verbinden op te nemen waar dat haalbaar is. De door de C-OSS beheerde tevoren geregelde paden voor toewijzing in de jaarlijkse dienstregeling en de reservecapaciteit worden gereserveerd voor de corridor. Het is daarom van essentieel belang dat de aangegeven gereserveerde capaciteit wordt beschermd tegen latere aanpassingen door de infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties die van groot belang zijn voor de aanvragers. De beheersraad besluit of, en zo ja in welke mate, de C-OSS de onbenutte capaciteit op X-7,5 teruggeeft aan de desbetreffende infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties volgens een in het Corridorinformatiedocument gepubliceerd beginsel, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan toereikende, kwalitatief goede reservecapaciteit. III.   BEGINSELEN VOOR DE TOEWIJZING VAN TEVOREN GEREGELDE TREINPADEN EN RESERVECAPACITEIT DOOR DE C-OSS De C-OSS beslist overeenkomstig artikel 13 van de Verordening over de toewijzing van tevoren geregelde treinpaden en reservecapaciteit op de goederencorridor. De C-OSS dient evenals de infrastructuurbeheerders en de toewijzende instanties de regels van Richtlijn 2012/34/EU en artikel 29, eerste lid, in het bijzonder te eerbiedigen. De activiteiten in het kader van de opstelling van de dienstregeling voor tevoren geregelde treinpaden en reservecapaciteit worden omschreven in bijlage 2. 1.   Algemene beginselen met betrekking tot de oprichting van de C-OSS De C-OSS wordt opgericht conform en wordt beheerst door de beginselen van transparantie, non-discriminatie, onafhankelijkheid, evenwicht en billijkheid. 2.   Beginselen voor transparantie en non-discriminatie Zodra het Corridorinformatiedocument is aangenomen, publiceren de infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties netverklaringen met daarin gegevens over het functioneren en de opzet van de C-OSS. Zij verwijzen in hun netverklaringen ook naar het Corridorinformatiedocument. Overeenkomstig artikel 13 van de Verordening wordt elke aanvraag van een spoorwegonderneming of gemachtigde aanvrager om tevoren geregelde paden en reservecapaciteit voor corridorinfrastructuurcapaciteit waarbij binnen een corridor ten minste één grens wordt overschreden, behandeld door de C-OSS (behandeling van aanvragen, afstemming met infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties, monitoring, besluitvorming en beantwoording). De C-OSS dient elke aanvraag te registreren en adequaat te beantwoorden. Na ontvangst van alle aanvragen om tevoren geregelde paden op X-8 (reguliere uiterste termijn voor het indienen van aanvragen om paden voor de jaardienstregeling) beslist de C-OSS onverwijld over de toewijzing van tevoren geregelde paden tot X-7,5 en legt de toewijzingen dienovereenkomstig vast in het padenregister. Overeenkomstig artikel 13, derde en vierde lid, van de Verordening wordt de C-OSS verzocht de bevoegde infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties onverwijld in kennis te stellen van de ontvangst van hun aanvragen en de daarover genomen beslissingen. Ook wordt de C-OSS verzocht elke aanvraag om infrastructuurcapaciteit waar niet aan kan worden voldaan onverwijld door te sturen naar de bevoegde infrastructuurbeheerders of toewijzende instanties die over deze aanvraag moeten beslissen en deze beslissing moeten meedelen aan de C-OSS voor verdere behandeling. Deze procedure maakt follow-up mogelijk van de aanvragen om internationale paden voor goederenvervoer op de corridor die de C-OSS zou kunnen ontvangen. 3.   Beginselen van billijkheid en onafhankelijkheid De C-OSS eerbiedigt de verplichting tot geheimhouding ten aanzien van de ontvangen aanvragen. In het kader van de corridor en bijgevolg vanuit de invalshoek van internationale samenwerking, dienen de deskundigen van de C-OSS binnen hun mandaat onafhankelijk te opereren van hun infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties en nemen zij beslissingen inzake de toewijzing van tevoren geregelde paden en reservecapaciteit op corridorniveau. De deskundigen van de C-OSS kunnen evenwel samenwerken met de infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties om de toewijzing van corridorpaden af te stemmen op de toewijzing van nationale aan- en afvoerende paden. 4.   Beginselen voor samenwerking en evenwicht De infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties coördineren hun tevoren geregelde corridortreinpaden en verzamelen die in een catalogus van tevoren geregelde paden van de C-OSS om te voldoen aan de behoeften op de markt, die o.a. blijken uit de vervoersmarktstudie. Overeenkomstig artikel 19, tweede lid, van de Verordening stelt de beheersraad de raad van bestuur jaarlijks in kennis van de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van corridortreinpaden (zie bijlage 1 voor een minimum aantal indicatoren). 5.   Door de C-OSS te hanteren prioriteiten bij conflicterende aanvragen Na ontvangst van alle aanvragen om tevoren geregelde treinpaden op X-8, beslist de C-OSS over de toewijzing van de tevoren geregelde paden. In het geval van conflicterende aanvragen hanteert de C-OSS de algemene prioriteitsregel voor de coördinatie die erop gericht is om eerst die aanvragen te honoreren die vanuit de optiek van infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties een grotere commerciële waarde vertegenwoordigen en die het capaciteitsgebruik maximaliseren (langere secties van tevoren geregelde paden en hogere frequentie). De formule wordt beschreven in bijlage 3. Deze bijlage kan in onderlinge overstemming tussen de raden van bestuur en de beheersraden worden gewijzigd. De prioriteitsregel voor coördinatie betreft alleen de tevoren geregelde treinpaden op de corridor en wordt alleen tussen X-8 en X-7,5 toegepast bij conflicterende aanvragen. Zodra de beslissing inzake toewijzing naar aanleiding van aanvragen ingediend tot X-8 is genomen, stelt de C-OSS alternatieve tevoren geregelde treinpaden voor aan de aanvragers wier aanvraag niet werd voldaan. Indien deze alternatieve oplossingen ontoereikend zijn voor een aanvrager, stuurt de C-OSS de aanvragen overeenkomstig artikel 13, vierde lid, van de Verordening door naar de bevoegde infrastructuurbeheerders of toewijzende instanties. De infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties dienen deze aanvragen om paden te beschouwen als zijnde ingediend vóór de uiterste termijn van X-8. Ten aanzien van aanvragen ingediend na X-8 geldt bij de coördinatie de regel "wie het eerst komt, die het eerst maalt". Deze regels worden met een beschrijving van aspecten van de corridor opgenomen in de netverklaringen van elk lid van de beheersraad van de corridor die naderhand worden gepubliceerd in het Corridorinformatiedocument. De gevolgen van het kader voor de toewijzing van capaciteit op de jaarlijkse toewijzing zijn bij klachten onderworpen aan het toezicht (achteraf) van de toezichthoudende instanties. De toezichthoudende instanties kunnen ook op eigen initiatief onderzoeken instellen. Overeenkomstig artikel 20 van de Verordening werken de toezichthoudende instanties van alle corridors samen. De ministers verzoeken de toezichthoudende instanties te beschrijven hoe zij samenwerken op het gebied van toezicht op de C-OSS en in het bijzonder een samenwerkingsovereenkomst te sluiten waarin beschreven wordt hoe klachten omtrent het toewijzingsproces van de C-OSS moeten worden ingediend en hoe er tot een beslissing wordt gekomen na een klacht. Deze overeenkomst dient te worden gepubliceerd. Volgens de nationale regelgeving in bepaalde landen moeten de toezichthoudende instanties betrokken zijn bij het toewijzingsproces (bijv. indien aan een aanvraag niet kan worden voldaan). In dit geval is de toezichthoudende instantie overeenkomstig artikel 56, eerste lid, van Richtlijn 2012/34/EU bevoegd voor monitoring van de infrastructuurbeheerders en toewijzende instanties op haar grondgebied. V.   GEMACHTIGDE AANVRAGERS Overeenkomstig artikel 15 van de Verordening kunnen gemachtigde aanvragers rechtstreeks bij de C-OSS aanvragen indienen om toewijzing van tevoren geregelde treinpaden of reservecapaciteit. Indien de C-OSS het tevoren geregelde treinpad of de reservecapaciteit dienovereenkomstig heeft toegewezen, dient de gemachtigde aanvrager de C-OSS binnen de door de beheersraad vastgestelde termijn door te geven welke aangewezen spoorwegonderneming(en) namens de gemachtigde aanvrager gebruik zal (zullen) maken van het treinpad of de reservecapaciteit. De aangewezen spoorwegonderneming dient daarvoor de nodige afzonderlijke overeenkomsten te sluiten met de desbetreffende infrastructuurbeheerders of toewijzende instanties op grond van de respectievelijke voorwaarden voor toegang tot het nationale netwerk. In het Corridorinformatiedocument worden de rechten en verplichtingen van de aanvragers ten opzichte van de C-OSS beschreven, in het bijzonder wanneer er nog geen spoorwegonderneming is aangewezen. Netverklaringen moeten in reserveringskosten voorzien om een prikkel te verschaffen tot efficiënt gebruik van het toegewezen treinpad. Dit kader voor corridors wordt van kracht bij de ondertekening van dit Kader. Twee maanden na ontvangst van het rapport van de monitoring voor het jaar 2014 zoals bepaald in artikel 19, tweede lid, wordt het kader voor corridors voor de eerste maal geëvalueerd door de raden van bestuur. Deze versie van het kader dient te worden gepubliceerd in het Corridorinformatiedocument. Monitoring van het toewijzingsproces Activiteiten in het kader van de opstelling van de dienstregeling voor tevoren geregelde treinpaden en reservecapaciteit Beschrijving van de prioriteitsregel voor coördinatie op X-8 bij conflicterende aanvragen om tevoren geregelde paden Ondertekend te Brussel, op 20 december 2012, en opgesteld in één origineel exemplaar in het Frans, het Duits, het Italiaans en het Nederlands elke tekst zijnde gelijkelijk authentiek. Staatssecretaris voor Mobiliteit van Belgïe Secrétaire d'État à la mobilité de Belgique Staatssekretär für Mobilität von Belgien Voor het Federal Overheid Dienst Mobiliteit and Vervoer Pour le service publique fédéral mobilité et transports Für den Föderaler Öffentlicher Dienst Mobilität und Transportwesen Bundesminister für Verkehr, Bau und Stadtentwicklung der Bundesrepublik Deutschland Für das Bundesministerium für Verkehr, Bau und Stadtentwicklung Ministre délégué auprès de la ministre de l'écologie, du développement durable et de l'énergie, en charge des transports, de la mer et de la pêche de la République française Pour le ministre de l'écologie, du développement durable et de l'énergie Vice Ministro delle infrastrutture e dei trasporti de la Repubblica italiana Per il Ministero delle infrastrutture e dei trasporti Ministre du développement durable et des infrastructures du Grand-Duché de Luxembourg Melanie SCHULTZ VAN HAEGEN Minister van Infrastructuur en Milieu van het Koninkrijk der Nederlanden Voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu In aanwezigheid van Siim KALLAS, vicevoorzitter van de Europese Commissie (1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32. (2)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22. Monitoring van het toewijzingsproces Het toewijzingsproces van capaciteit op een corridor wordt jaarlijks geëvalueerd ter wille van voortdurende verbetering van het proces. De evaluatie geschiedt na de toewijzing van de jaarlijkse dienstregeling, dat wil zeggen tussen half augustus en oktober van elk jaar. De evaluatie wordt verricht door de beheersraad, waarbij de adviesgroep van de spoorwegondernemingen en de adviesgroep voor terminals worden geraadpleegd. In het vierde kwartaal van elk jaar bespreekt de raad van bestuur het voorlopige evaluatierapport met aanbevelingen. Overeenkomstig artikel 19 van de Verordening publiceert de beheersraad de resultaten van de monitoring. Het eerste evaluatierapport wordt uitgebracht voor het jaar 2014. Indicatoren voor de halfjaarlijkse monitoring (periode 1: half december tot half juni; periode 2: half juni tot half december (wijziging van dienstregeling)): tevoren geregelde treinpaden: aantal aangeboden tevoren geregelde treinpaden X-11 per sectie aantal aanvragen periode X-11 tot X-8 en X-8 (– 1 dag) tot X-2 (exclusief secties voor aan- en afvoer) aantal treinpaden die zijn toegewezen door de C-OSS aantal treinpaden die in de actieve dienstregeling zijn beland aantal conflicterende aanvragen (dubbele boeking op X-8) Indicator voor door de C-OSS toe te wijzen reservecapaciteit op X-2: treinpaden die in de actieve dienstregeling zijn beland. Activiteiten in het kader van de opstelling van de dienstregeling voor tevoren geregelde treinpaden en reservecapaciteit Publicatie van tevoren geregelde paden door infrastructuurbeheerders/toewijzende instanties Termijn voor het indienen van treinpadaanvragen Doorzending van aanvragen met een "flexibele benadering" (bijv. eerste/laatste mijl) of "bijzondere behandeling" naar infrastructuurbeheerders/toewijzende instanties Mogelijke retour van resterende (ongebruikte) tevoren geregelde paden naar de bevoegde infrastructuurbeheerders/toewijzende instanties — op grond van de beslissing van de beheersraad van de corridor — voor gebruik bij de opstelling van de jaardienstregeling door de infrastructuurbeheerders/toewijzende instanties Afronding van het opstellen van paden voor de aangevraagde "flexibele benaderingen" door de infrastructuurbeheerders/toewijzende instanties en de levering van de resultaten aan de OSS van de corridor ter informatie en voor de opstelling van de voorlopige dienstregeling Publicatie van voorlopige dienstregeling voor tevoren geregelde paden — met inbegrip van secties verschaft door de infrastructuurbeheerders/toewijzende instanties voor de aangevraagde "flexibele benaderingen" door de C-OSS X-5 — X-4 Opmerkingen van aanvragers X-4 — X-3,5 Bewerking achteraf en definitieve toewijzing X-4 — X-2 Planning (productie) reservecapaciteit voor ad-hoc verkeer Publicatie reservecapaciteit voor ad-hoc verkeer Beschrijving van de prioriteitsregel voor coördinatie op X-8 bij conflicterende aanvragen voor tevoren geregelde paden Totale aangevraagde lengte van tevoren geregeld pad Totale aangevraagde lengte van compleet pad Aantal aangevraagde rijdagen gedurende de periode in de dienstregeling. Alle lengtes worden uitgedrukt in kilometers De prioriteit wordt berekend volgens de formule: Deze formule kan zodanig worden gebruikt dat in de eerste stap prioriteitsniveau (K) uitsluitend wordt berekend op grond van de totale aangevraagde lengte van tevoren geregeld pad (LPAP) vermenigvuldigd met het aantal aangevraagde rijdagen (YRD). Indien de aanvragen niet op deze manier kunnen worden onderverdeeld, wordt tevens de totale aangevraagde lengte van het complete pad (LTP) opgenomen in de berekening teneinde de aanvragen onder te verdelen.
eurlex_nl.shuffled.parquet/54
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie Arrest van het Hof (zevende kamer) van 19 december 2019 – Viscas Corp/Europese Commissie, Furukawa Electric Co. Ltd (Zaak C-582/18 P) (1) (Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt voor ondergrondse en onderzeese stroomkabels - Marktverdeling voor projecten - Geldboeten - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Bepaling van het relatieve belang van Europese en niet-Europese deelnemers aan een mededingingsregeling - Deelname van Europese ondernemingen op verschillende niveaus van de mededingingsregeling - Beginsel van gelijke behandeling) Rekwirante: Viscas Corp (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, avocat) Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet, A. Biolan en I. Zaloguin, gemachtigde), Furukawa Electric Co. Ltd (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Luke en C. Pouncey, solicitors, vervolgens A. Luke et K. Fountoukakos-Kyriakakos, solicitors) De hogere voorziening wordt afgewezen. Viscas Corp. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie. Furukawa Electric Co. Ltd draagt haar eigen kosten. (1)  PB C 427 van 26.11.2018.
eurlex_nl.shuffled.parquet/55
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER van 20 mei 2011 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER, Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna "de Overeenkomst" genoemd, en met name artikel 98, Overwegende hetgeen volgt: Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 63/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 11 juni 2010 (1). Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen. De in de Overeenkomst opgenomen Richtlijn 89/173/EEG van de Raad (3) wordt bij Richtlijn 2009/144/EG ingetrokken en moet derhalve uit de Overeenkomst worden geschrapt, De tekst van punt 23 (Richtlijn 89/173/EEG van de Raad) van hoofdstuk II van bijlage II bij de Overeenkomst wordt vervangen door het volgende: "32009 L 0144: Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 33). De bepalingen van de richtlijn worden voor de toepassing van deze Overeenkomst als volgt aangepast: in de voetnoot bij punt 5.4.1 van bijlage III-A, in de tweede alinea van het eerste streepje van aanhangsel 4 van bijlage IV en in punt 2.1.3 van bijlage V wordt het volgende toegevoegd: "IS voor IJsland; FL voor Liechtenstein; 16 voor Noorwegen".". De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2009/144/EG zijn authentiek. Dit besluit treedt in werking op 21 mei 2011, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (4). Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie. Gedaan te Brussel, 20 mei 2011. Voor het Gemengd Comité van de EER De waarnemend voorzitter (1)  PB L 244 van 16.9.2010, blz. 10. (2)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 33. (3)  PB L 67 van 10.3.1989, blz. 1. (4)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
eurlex_nl.shuffled.parquet/60
eurlex
Publicatieblad van de Europese Unie Beroep ingesteld op 19 mei 2006 — MTZ Polyfilms/Raad Verzoekster: MTZ Polyfilms Ltd. (Bombay, India) (vertegenwoordiger: P. De Baere, advocaat) Verweerder: Raad van de Europese Unie Conclusies van verzoekster verordening (EG) nr. 366/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit onder meer India, nietig te verklaren; de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure. Middelen en voornaamste argumenten Verzoekster produceert polyethyleentereftalaatfolie, die zij uitvoert naar de Europese Gemeenschap. Tot staving van haar beroep stelt zij in de eerste plaats dat de bestreden verordening artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening (1) schendt. Zij komt op tegen het feit dat haar uitvoerprijs naar de Gemeenschap in de bestreden verordening is samengesteld op grond van haar uitvoerprijs naar derde landen, omdat de eigenlijke uitvoerprijzen naar de Gemeenschap onbetrouwbaar zijn wegens het bestaan van minimuminvoerprijzen. Volgens verzoekster zijn haar uitvoerprijzen niet onbetrouwbaar in de zin van artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Verder stelt zij dat de gehanteerde methode onverenigbaar is met de basisverordening, waarin de methodes worden genoemd die kunnen worden gebruikt om de uitvoerprijs vast te stellen. Verzoekster stelt dat artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening ook van toepassing is op nieuwe onderzoeken, zoals de betwiste, ongeacht of verbintenissen waren aangegaan. In de tweede plaats stelt verzoekster schending van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT 1994. (2) Volgens verzoekster is haar uitvoerprijs niet onbetrouwbaar in de zin van de artikelen 2.1 en 2.3 van die Overeenkomst. Verder stelt verzoekster dat de gehanteerde methode onverenigbaar is met de artikelen 2.1, 2.3 en 11 van de Overeenkomst. Ten slotte stelt zij dat de artikelen 2.1 en 2.3 van de Overeenkomst ook van toepassing zijn op nieuwe onderzoeken krachtens artikel 11 van de Overeenkomst, zoals het onderhavige tussentijds nieuw onderzoek. Ten slotte stelt verzoekster dat er geen rechtsgrondslag is voor de methode die is gebruikt voor de vaststelling van haar uitvoerprijs naar de Gemeenschap, en stelt zij schending van het rechtszekerheidsbeginsel, nu het exporterende producenten onmogelijk wordt gemaakt hun gedrag te bepalen in de context van een prijsverbintenis. (1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1). (2)  Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (WTO-GATT 1994) – Antidumpingovereenkomst (PB 1994, L 336, blz. 103).
eurlex_nl.shuffled.parquet/63
eurlex
DE LA COMMISSION COLLECTION RELIEE DES COM (67) 283 Conformément au règlement (CEE, Euratom) n° 354/83 du Conseil du 1er février 1983 concernant l'ouverture au public des archives historiques de la Communauté économique européenne et de la Communauté européenne de l'énergie atomique (JO L 43 du 15.2.1983, p. 1), tel que modifié par le règlement (CE, Euratom) n° 1700/2003 du 22 septembre 2003 (JO L 243 du 27.9.2003, p. 1), ce dossier est ouvert au public. Le cas échéant, les documents classifiés présents dans ce dossier ont été déclassifiés conformément à l'article 5 dudit In accordance with Council Regulation (EEC, Euratom) No 354/83 of 1 February 1983 concerning the opening to the public of the historical archives of the European Economic Community and the European Atomic Energy Community (OJ L 43, 15.2.1983, p. 1), as amended by Regulation (EC, Euratom) No 1700/2003 of 22 September 2003 (OJ L 243, 27.9.2003, p. 1), this file is open to the public. Where necessary, classified documents in this file have been declassified in conformity with Article 5 of the aforementioned regulation. In Übereinstimmung mit der Verordnung (EWG, Euratom) Nr. 354/83 des Rates vom 1. Februar 1983 über die Freigabe der historischen Archive der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft und der Europäischen Atomgemeinschaft (ABI. L 43 vom 15.2.1983, S. 1), geändert durch die Verordnung (EG, Euratom) Nr. 1700/2003 vom 22. September 2003 (ABI. L 243 vom 27.9.2003, S. 1), ist diese Datei der Öffentlichkeit zugänglich. Soweit erforderlich, wurden die Verschlusssachen in dieser Datei in Übereinstimmung mit Artikel 5 der genannten Verordnung freigegeben. ---pagebreak--- EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP COM(67 ) 283 def. Brussel , 6 juni Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine en tot intrekking van Veror­ dening No . 48/67/EEG ( door de Commissie "bij de Raad ingediend) COM( 67 ) 283 def. ---pagebreak--- Toelicht ing Bij Verordening No . 48/67 /EEG van do Raad tot invoering van een ge­ meenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoal- bumine werd met ingang van 1 april 1967 een regeling voor het handelsverkeer vastgesteld welke met die voor eieren overeenkwam . De bepalingen van deze verordening hangen direct samen met de maatregelen be­ doeld in Verordening No . 21 houdende de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren , voor zover dit het handelsverkeer in eieren en eigeel tussen de lid-staten alsmede tussen de lid-staten en derde landen betreft . Daar bij Verordening No . /67 /EEG van de Raad betreffende de gemeen­ schappelijke ordening der markten in de sector eieren met ingang van 1 juli 1967 een regeling voor de gemeenschappelijke eiermarkt in de Gemeenschap is ingevoerd waarbij voor eieren en voor bepaalde afgeleide produkten uniforme heffingen en restituties ten opzichte van derde landen zijn voorzien , moet Verordening No . 48/67 /EEG worden aangepast aan de in Verordening u0 , /67 /EEG bedoelde nieuwe bepalingen ten einde verband te leggen tussen de regeling inzake eieren en afgeleide produkten en de regeling inzake ovoalbumine en De in artikel 7 van Verordening No , 48/67 /EEG van de Raad bedoelde maatregelen betreffende de restituties bij uitvoer zullen niet in de ontwerp- verordening worden opgenomen . Overeenkomstig de resolutie van de Raad van 27 oktober 1966 betreffende de financiële verantwoordelijkheid van de Ge­ meenschap voor de agrarische basisprodukten die verwerkt zijn tot goederen welke niet vermeld zijn in bijlage II en naar derde landen worden uitgevoerd , zijn naielijk in artikel 9 » lid 1 van Verordening No . /67 /EEG van de Raad hiervoor reeds bijzondere maatregelen genomen . Hierin wordt met name bepaald dat bij de uitvoer naar derde landen van de in artikel 1 van ge­ noemde verordening bedoelde produkten in de vorm van goederen vallende onder tariefpost ex 35»02 , restituties worden toegekend . ---pagebreak--- Voorstel voor een ■ VERORDENING VAN IE RAAD betreffende de gemeenschappelijke regeling ■ van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine en tot intrekking van Veror- . dening N0 . 48/67 /EEG r 1 ' - V' ' -V , ( door de Commissie bij de Raad ingediend) , DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP , , gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Ge­ meenschap ,., inzonderheid op artikel 14 , lid 7 » artikel 28', dö artikelen 92 tot en met 94 , artikel 111 en . volgende alsmede , op artikel 235 » • gezien het voorstel van de . Commissie , . - gezien het advies van het Europese Parlement overwegende dat , 'aangezien ovoalbumine niet in bijlage II van het Verdrag is vermeld , de bepalingen betreffende de landbouw in het Verdrag daarop niet van toepassing tfijn , terwijl eigeel er wel onder valt ; overwegende dat hierdoor een situatie ontstaat die de doeltreffendheid van het gemeenschappelijke landbouwbeleid in de sector eieren in gevaar kan brengen ; ■' 1 " overwegende dat voor het vinden van een geschikte oplossing bij Veror­ dening No . 48/67/EEG van de Raad van 7 maart 1967 tot invoering van een ge­ meenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoal- bumine ( l ) een regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine overeenkomende met die voor eieren tot stand is gébracht ; dat de toepassing van deze regeling tot laetoalbumine is uitgebreid , aangezien de se ovoalbumine kan vervangen ; overwegende dat bij Verordening No . /67 /EEG van de Raad van ..... betreffende de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren ( 2) U) PB No. 44 van 10.3.1967 , blz. 646/67 .../••• ( 2) PB No . van 1967 , blz . / 67 ---pagebreak--- - 2 - met ingang van 1 juli 1967 een regeling wordt ingevoerd voor een gemeenschap­ pelijke eiermarkt , welke voor eieren en eigeel met name uniforme heffingen en uniforme restituties ten opzichte van derde landen medebrengt wanneeriJtièt deze produkten betreft hetzij in ongewijzigde staat hetzij in de vorm van bepaalde verwerkingsprodukten , waarvan eiwit deel uitmaakt ; overwegende dat de regeling inzake het handelsverkeer voor albumine de voor eieren geldende regeling moet volgen , gezien het verband tussen beide overwegende dat de prijs voor ovoalbumine in beginsel aan de hand van de eierprijzen wordt gevormd , die in de Gemeenschap en op de wereldmarkt verschillen ; dat , ten einde distorsies van de concurrentie als gevolg van dit verschil te voorkomen , bij invoer een belasting moet worden geheven die deze ongelijkheid kan opheffen ; dat het bedrag van deze belasting het best kan worden bepaald door dit te ontlenen aan de heffing op eieren in de schaal ; overwegende dat verschillende coëfficiënten moeten worden vastgesteld , met inachtneming van de vorm waarin het verwerkt produkt wordt aangeboden ; overwegende dat de wereldmarktprijs voor eieren niet de enige factor is die de prijs van albumine naast de verwerkingskosten beïnvloedt , dat ten einde de doeltreffendheid van het stelsel van de belasting bij invoer te waarborgen in een extra bedrag moet worden voorzien , waarmede de heffing wordt verhoogd , wanneer de aanbiedingen op de wereldmarkt tegen ongewoon lage prijzen geschieden ; overwegende dat , voor zover nodig voor de goede werking van het stelsel van de restituties bij uitvoer vastgesteld in Verordening No .. /67/EEG voor eieren en van het stelsel van de onderhavige verordening , in de moge­ lijkheid moet worden voorzien voorschriften vast te stellen betreffende de toepassing van de zogenaamde regeling inzake het actieve gerede lingsverkeer @E,voor zover de marktsituatie zulks vereistjde toepaaaingte verbieden ; overwegende dat het door de invoering van een stelsel van belastingen bij invoer mogelijk is van elke beschermende maatregel aan de buitengrenzen van de Gemeenschap af te zien ; dat de totstandbrenging van een Gemeenschap­ pelijke markt als zodanig de opheffing vereist van alle hinderpalen aan de binnengrenzen van de Gemeenschap voor het vrije verkeer in de betrokken goe­ • • •j• • • ---pagebreak--- - 3 - overwegende dat de overgang van de regeling van Verordening No . 48/67/EEG naar de uit de onderhavige verordening voortvloeiende gewijzigde regeling onder optimale omstandigheden moet geschieden ; dat hiervoor overgangsmaatre­ gelen noodzakelijk kunnen blijken ; HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD : ---pagebreak--- Artikel 1 : In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en derde landen worden voor onderstaande produkten belastingen bij invoer toegepast : Nummer van . het gemeen- - .• –1 1 3 ex 35.02 ex A II Albuminen andere ( dan ongeschikt of ongeschikt gemaakt voor menselijke consumptie ) a ) Ovoalbumine en laotoalbumine 1 . gedroogd ( in de vorm van bladen , schilfers , kristallen , poeder , enz . ) 2 . andere ---pagebreak--- Artikel 2 1 . Het "bedrag van de belasting bij invoer in de Gemeenschap van elk der m artikel 1 bedoelde produkten is gelijk aan het overeenkomstig artikel 4 » lid 1 van Verordening No . '/67/EEG vastgestelde bedrag van de heffing voor eieren in de schaal , vermenigvuldigd met de in artikel 3 vastgestelde coëfficiënt voor het betrokken produkt , 2 . Het bedrag van de belasting wordt vooraf tfoor de duur van drie maanden vastgesteld volgens de procedure van artikel 16 van Verordening No .. . ---pagebreak--- Artikel 3 De coëfficiënten voor de in artikel 1 bedoelde produkten worden vast­ gesteld volgens de procedure van artikel 16 vaji Verordening No . /67 /EEG door "bepaling van de aan de coëfficiënten voor eigeel toe te voegen waarde overeenkomstig de in artikel 5 » lid 1 tweede streepje van Verordening No . /67 /EEG omschreven verhouding. ---pagebreak--- Artikel 4 Wanneer op de markt van de Gemeenschap een aanzienlijke prijsstijging wordt waargenomen en het mogelijk is dat deze situatie voortduurt , zodat de mark wordtt verstoord of dreigt te worden verstoord , kunnen de nodige maatregelen worden genomen . De Raad stelt op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 van het Verdrag de algemene toeparolngsregelB van het onderhavige artikel vast . ---pagebreak--- Artikel 5 Voor de in artikel 1 bedoelde produkrtea • in vloeibare of bevroren toestand wordt een sluisprijs vastgesteld alsmede een sluisprijs voor de in artikel 1 bedoelde produktin in gedroogde toestand . Vaststelling geschiedt op basis van de sluisprijs welke voor eieren in de schaal is bepaald volgens artikel 7 » lid 2 van Verordening No . /67 /EHG , met inachtneming van de in artikel 3 bedoelde coëfficiënten en de verwerkingskosten . Dé sluisprijs' wordt vooraf voor de duur van drie maanden vastgesteld . Wanneer de aanbiedingspri js franco-grens beneden de sluisprijs van het betrokken produkt valt , wordt het bedrag van de belasting bij invoer voor dit produkt verhoogd met een extra bedrag , dat gelijk is aan het verschil tussen de aanbiedingspri js franco-grens en de sluifcprijs . Het bedrag van de belasting bij invoer wordt echter niet met het extra bedrag verhoogd ten opzichte van derde landen die bereid en in staat zijn te waarborgen dat bij invoer van produkten van oorsprong en van her­ komst uit hun grondgebied , de toegepaste prijs niet lager zal zijn dan de sluisprijs van het betrokken produkt en dat iedere verlegging van het handelsverkeer zal worden vermeden . De aanbiedingspri js- franco-grens wordt voor alle invoer uit elk derde land vastgesteld . Wanneer de uitvoer van een of meer derde landen echter plaatsvindt tegen ongewoon lage prijzen die beneden de door andere derde landen toegepaste prijzen liggen , wordt een tweede aanbiedingspri js franco- grens vastgesteld voor de uitvoer van deze andere landen . De wijze van toepassing van dit artikel wordt vastgesteld volgens de pro­ cedure van artikel 16 van Verordening - No . /67 /EEG . Volgens dezelfde procedure worden vastgesteld : a ) de sluispri jzen : b ) eventueel de extra bedragen . ---pagebreak--- Artikel 6 1 . voor zover zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren en van deze verordening noodzakelijk is , kkn,\> de Raad op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43 » lid 2 van het Verdrag de toepassing van de regeling inzake het actieve verede lingsverkeer voor de in artikel 1 bedoelde produkten welke zijn "bestemd voor de vervaardiging van de in vorengenoemd artikel "bedoelde produkten , geheel of gedeeltelijk uitsluiten 2 . De communautaire bepalingen tot regeling van het actieve veredelingsver- keer voor de in artikel 1 bedoelde produkten worden uiterlijk op 1 juli 1968 vastgesteld . 3 . De regels die tot de inwerkingtreding van deze voorschriften van toepas­ sing zijn , worden volgens de in lid 1 bedoelde procedure vastgesteld voor wat betreft : a ) het opbrengst percentage voor de bepaling van de hoeveelheid der in artikel 1 bedoelde produkten die verwerkt zijn in de door verwerking verkregen en uitgevoerde goederen ; b ) voor de toepassing van de belasting bij invoer , de bepaling van de hoe­ veelheid der bij de verwerking gebruilctc produkten die overeenkomt met de door verwerking verkregen produkten welke in het vrije verkeer wor­ den gebracht . 4 . Als regeling inzake het actieve ve re de lingsverkeer in de zin van dit ar­ tikel wordt beschouwd het geheel van bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verwerking in de Gemeenschap plaatsvindt van produkten uit derde landen die van de belasting bij invoer , daarop van toepassing , zijn vrijgesteld en die noodzakelijk zijn ter verkrijging van goederen welke voor uitvoer uit de Gemeenschap bestemd zijn . •» •A• * ---pagebreak--- Artikel 7 Voor de indeling van de onder deze verordening vallende produkten gelden de algemene regels inzake de uitleg én de bijzondere regels inzake de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief . De uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende nomenclatuur van de tarieven wordt in het gemeenschappelijk douanetarief opgenomen vanaf de . datum waarop deze in haar geheel wordt toegepast . Behoudens andersluidende bepalingen of behoudens afwijkingen waartoe door de Raad op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 van het Verdrag wordt besloten , zijn in het handelsverkeer met derde landen verboden : a ) de toepassing van enig douanerecht of heffing van gelijke werking; b ) de toepassing -van enige kwantitatieve beperking of maatregel van ge­ ---pagebreak--- Artikel 8 In het handelsverkeer binnen de Gemeenschap zijn verboden : a) de toepassing van enig douanerecht of heffing van gelijke werking; b ) de toepassing van enige maatregel van gelijke werking als een kwan­ Tot het vrije verkeer binnen de Gemeenschap worden niet toegelaten de in artikel 1 bedoelde goederen waarin enig produkt is verwerkt dat niet vol­ doet aan de voorwaarden van artikel 9 » lid 2 en artikel 10 , lid 1 van het ---pagebreak--- Artikel 9 De lid-staten en de Commissie verstrekken elkaar wederzijds de nodige gegevens voor de toepassing van deze verordening. De wijze waarop deze gege- veils bekendgemaakt en ter beschikking gesteld worden , wordt vastgesteld vol­ gens de prodiedure van artikel 16 van Verordening No . /67/EEG . ---pagebreak--- Artikel 10 Wanneer ter vergemakkelijking van de overgang van de bij ^Verordening No . 48/67 /SEG ingevoerde regeling naar die van de onderhavige verordening overgangsmaatregelen nodig zijn , worden deze vastgesteld volgens de proce­ dure van artikel 16 van Verordening No . /67 /EEG . Deze zijn uiterlijk op 31 december 1967 v3,11 toepassing. ---pagebreak--- Artikel 11 Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1967 » roet uitzondering van de in artikel 10 bedoelde maatregelen , welke reeds op van toepassing kunnen worden . Verordening No . 48/67 /EEG wordt op 1 juli 1967 ingetrokken. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lid-staat . Voor de Raad ,
eurlex_nl.shuffled.parquet/68
eurlex
README.md exists but content is empty. Use the Edit dataset card button to edit it.
Downloads last month
224
Edit dataset card